Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:211

Zaaknummer

21-233

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft in de door klager gewraakte e-mail aan de gemeente in de bestuursrechtelijke procedure van haar cliënt geen mededelingen over klager gedaan die feitelijk onjuist waren. Dat verweerster anderszins door haar woordgebruik in de bedoelde e-mail de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad, is de voorzitter niet gebleken. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 juli 2021in de zaak 21-233/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 9 maart 2021 met kenmerk Z 1236831/MV/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Verweerster treedt op als advocaat van de wederpartij van klager in een geschil over een boom op de erfgrens.1.2    Namens haar cliënt heeft verweerster klager gedagvaard in een civiele procedure. Daarin is klager op 22 april 2020 verstek verleend. Op 27 mei 2020 stond de zaak voor het wijzen van (verstek)vonnis, echter op deze roldatum is door de advocaat van klager het verstek gezuiverd.1.3    Naast deze civiele procedure heeft de cliënt van verweerster ook een bestuursrechtelijke procedure lopen ten aanzien van de vergunningaanvraag voor het bouwen van een garage.1.4    In het kader van deze bestuursrechtelijke procedure heeft verweerster aan een medewerker van de gemeente, de heer M, de volgende een e-mail gestuurd:

“In de zaak [nummer] verzoek ik om enig nader uitstel. De gemeente heeft laten weten dat een afdak in de huidige vorm niet okee is, maar eventueel wel een gesloten garage oid zou kunnen worden gebouwd op die plek. Alternatief is een kortere afdak, echter, een garage is niet mogelijk, zolang de buurman de boom op de erfgrens weigert weg te halen. Ik heb een civiele procedure aangespannen om de boom weg te krijgen, en de buurman heeft eerst verstek laten gaan en zich pas later gemeld. Wat de uitkomst gaat worden is dus nog onduidelijk, dus ik weet nog steeds nog of een garage mogelijk zal zijn en of we dus bezwaar handhaven, dan wel een kleiner afdak maken, dan wel een garage gaan bouwen. Is het mogelijk om nogmaals uitstel te krijgen op deze gronden?”

1.5    Op 26 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in haar e-mail van aan de heer M van de gemeente in strijd met de waarheid te verklaren over de bereidheid van klager om mee te werken en gehoor te geven aan de dagvaarding van de cliënt van verweerster.

3    VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.4.2    De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld.4.3    Aan de hand van voormelde maatstaf zal de voorzitter het gedrag van verweerster beoordelen.4.4    Met verweerster is de voorzitter van oordeel dat zij in de door klager bedoelde e-mail aan de heer M van de gemeente in de bestuursrechtelijke procedure van haar cliënt geen mededelingen over klager heeft gedaan die feitelijk onjuist waren. Klager heeft immers in eerste instantie geen verweer gevoerd in de door de cliënt van verweerster tegen hem aangespannen civiele procedure, waardoor de rechter aan klager feitelijk verstek heeft verleend. Dat klager daarna dit  verstek heeft gezuiverd doordat een advocaat zich alsnog in deze procedure namens klager heeft gesteld, doet aan de juistheid van de door klager gewraakte mededeling van verweerster niets af. Voor zover klager zich daardoor persoonlijk aangevallen heeft gevoeld, dan is het ontstaan van dat gevoel niet verwijtbaar aan verweerster toe te rekenen. Verweerster heeft in haar verweer toegelicht waarom zij voor haar cliënt nader uitstel heeft verzocht voor het aanvoeren van gronden in de bestuurlijke bezwaarschriftprocedure. In de toelichting op dit verzoek aan de gemeente, heeft zij geschreven dat de voor haar cliënt relevante civiele zaak tegen klager vertraging had opgelopen door de verstekverlening aan klager. Naar het oordeel van de voorzitter heeft zij daarvoor in de gewraakte e-mail als weergegeven onder 1.4 van deze beslissing aan de heer M neutrale, feitelijke bewoordingen gebruikt. Dat verweerster anderszins door haar woordgebruik in de bedoelde e-mail de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad, is de voorzitter ook niet gebleken.4.5    Nu geen sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster jegens klager, zal de voorzitter zijn klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021.

Griffier                                                     Voorzitter

Verzonden d.d. 5 juli 2021