Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:217

Zaaknummer

21-560

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder is op grond van art 509c Sv door de penitentiaire kamer van het gerechtshof als raadsman aan klager toegevoegd. Uit de stukken is de voorzitter gebleken dat het handelen van verweerder tijdens de zitting in het belang van klager is geweest. Dat verweerder daarmee (deels) geen gevolg heeft gegeven aan de wensen van zijn cliënt, is in deze zaak, vanwege de bijzondere positie van verweerder, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 augustus 2021in de zaak 21-560/AL/NNnaar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 1 juli 2021 met kenmerk 2021 KNN019/1340171, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    De toenmalige advocaat van klager, mr. R, heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van 9 juli 2019 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, waarin de terbeschikkingstelling van klager is verlengd met twee jaar.1.2    Nadat klager had aangegeven niet langer door mr. R te willen worden bijgestaan, heeft de penitentiaire kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op grond van artikel 509a e.v. van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op 27 februari 2020 verweerder als opvolgend raadsman aan klager toegevoegd.1.3    Verweerder is op de zitting van 14 mei 2020 bij het gerechtshof als toegevoegde raadsman van klager opgetreden.1.4    Bij beslissing van 28 mei 2020 heeft het gerechtshof de beslissing van de rechtbank van 9 juli 2019 bekrachtigd.1.5    Op 26 juni 2020 heeft klager bij de deken een klacht over de kwaliteit van de door verweerder op 14 mei 2020 verleende rechtsbijstand ingediend. Klager heeft zich daarin, kort gezegd, beklaagd dat verweerder tegen zijn wil had gehandeld en zich niet uit zijn zaak had teruggetrokken. Deze klacht is bij beslissing van de behandelend voorzitter van deze raad van 31 mei 2021 kennelijk ongegrond verklaard (bij de raad bekend onder zaaknummer 20-915/AL/NN). Klager heeft op 11 juni 2021 tijdig verzet tegen deze beslissing ingesteld. De raad heeft op dit verzet nog niet beslist.1.6    Bij brief van 25 augustus 2020 heeft klager aan verweerder verzocht om hem enkele stukken toe te sturen, waaronder een kopie van artikel 509a Sv, de artikelen inzake de procedure in hoger beroep van een verlenging van TBS, alsmede een kopie van het proces-verbaal van de zitting van 14 mei 2020.1.7    Bij brief van 14 september 2020 heeft verweerder het volgende aan klager laten weten:

“Ik ontving uw verzoek van 25 augustus jl. U vraagt mij medewerking om kopieën van enkele teksten en stukken aan u te doen toekomen.

U bent evenwel geen cliënt van mij. U heeft namelijk een klacht ingediend. Voorts bevindt de zaak zich onder de deken.

Onder deze omstandigheden kan ik niet aan uw verzoek voldoen.”  

1.8    Op 6 februari 2021 heeft klager bij de deken (opnieuw) een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:a)    tekort te schieten in de behartiging van de belangen van klager in de procedure in hoger beroep;b)    vanaf 25 augustus 2020 geen werk voor klager meer te willen doen en te beweren dat klager geen cliënt meer van hem was;

3    VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Klachtonderdeel a) 4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder, dat dit klachtonderdeel op grond van artikel 47b lid 1 van de Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wordt door de voorzitter verworpen. Voor een geslaagd beroep op het in artikel 47b lid 1 van de Advocatenwet genoemde ‘ne bis in idem-beginsel’ moet immers sprake zijn van een onherroepelijke beslissing van de (voorzitter van de) raad. Op het door klager ingestelde verzet tegen de voorzittersbeslissing van 31 mei 2021 is op dit moment nog niet door de raad beslist. Dat betekent dat de voorzitter dit klachtonderdeel verder inhoudelijk dient te beoordelen.4.2    De voorzitter hanteert hierbij als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).4.3    Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).4.4    De voorzitter stelt, net als in klachtzaak 20-915, in de onderhavige zaak het volgende voorop. De penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn beslissing op grond van artikel 509a Sv overwogen dat klager in die procedure niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen en heeft op de voet van artikel 509c Sv een raadsman toegevoegd. Verweerder is na die uitspraak - op verzoek van het hof - klager als toegevoegde raadsman gaan bijstaan.  4.5    De wet verbindt aan een beslissing ex artikel 509a Sv procedurele gevolgen. Eén van die procedurele gevolgen is de toevoeging van een raadsman op de voet van artikel 509c Sv. Met een ingevolge die wettelijke bepaling aan een verdachte toegevoegde raadsman wordt de in beginsel aan een verdachte toekomende keuzevrijheid zichzelf dan wel door een raadsman te laten verdedigen in zoverre doorbroken dat die raadsman tot optreden niet alleen bevoegd maar bovendien gehouden is. Dat een verdachte te kennen geeft geen rechtsbijstand te wensen of zich niet te kunnen verenigen met de wijze waarop die raadsman daaraan invulling geeft, doet daaraan niet af. Kortom: rechtsbijstand, ook tegen de (verklaarde) wil van een verdachte.4.6    Klager verwijt verweerder dat hij tegen zijn wil heeft gehandeld en zijn belangen heeft verkwanseld. Daartoe heeft klager aangevoerd dat verweerder op de zitting van 14 mei 2020 ten onrechte alleen twee onbenullige dingen aan de orde heeft gesteld en die tot hoofdzaak heeft gemaakt. Daarmee heeft verweerder het gerechtshof afgeleid van een gerichte kordate beoordeling van de teksten van het verlengingsadvies, en van een gericht toewerken naar beëindiging van de terbeschikkingstelling van klager, wat niet in het belang van klager is geweest. De voorzitter is van oordeel dat uit het dossier is gebleken dat verweerder door op deze wijze op te treden, in het belang van klager heeft gehandeld. Dat verweerder daarmee (deels) geen gevolg heeft gegeven aan de wensen van zijn cliënt, is in deze zaak, vanwege de bijzondere positie van verweerder, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.4.7    Gelet op het vorenstaande bovenstaande zal de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.Ad klachtonderdeel b)4.8    Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat klager, nadat diens zaak met de onherroepelijke beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2020 was geëindigd, vanaf dat moment geen cliënt meer van verweerder was. Dat leidt ertoe  dat verweerder om die reden kon volstaan met zijn reactie zoals door hem aan klager is gegeven in zijn brief van 14 september 2020. Dat verweerder geen proces-verbaal van de zitting aan klager heeft toegestuurd was evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat verweerder daarover niet beschikte.4.9    Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.

Griffier                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 16 augustus 2021