Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-10-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:176

Zaaknummer

21-600/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van dienstverlening in een bestuursrechtelijke kwestie kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 6 oktober 2021 in de zaak 21-600/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerdergemachtigde: mr. M. Boender-Radder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 1 juli 2021 met kenmerk R 2021/45 edl/gh, door de raad ontvangen op 1 juli 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 37. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Bij besluit van 2 november 2017 is, zakelijk weergegeven, de bijstandsuitkering van klaagster ingetrokken. Daarnaast is besloten dat klaagster verleende bijstand moet terugbetalen. 1.2    Verweerder heeft namens klaagster bezwaar ingesteld tegen het besluit. Op 25 oktober 2017 en op 6 december 2017 heeft verweerder de gronden van het bezwaar aangevuld. Beide stukken, met bijlagen, vormen onderdeel van het klachtdossier.  1.3    Op 6 februari 2018 heeft verweerder de gronden van het bezwaar nog eens aangevuld. Ook dit stuk, met bijlagen, vormt onderdeel van het klachtdossier. 1.4    Op 12 februari 2018 heeft verweerder bij S, de instelling die namens een aantal gemeenten, (onder meer) belast is met het verstrekken van bijstandsuitkeringen, ten behoeve van klaagster bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage. 1.5    Bij brief van 1 maart 2018 heeft S aan klaagster gevraagd om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag voor bijzondere bijstand. 1.6    Bij brief van 16 maart 2018 is kenbaar gemaakt dat de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt afgewezen op de grond dat klaagster onvoldoende informatie heeft verstrekt om de aanvraag te kunnen beoordelen. 1.7    Op 28 juni 2018 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Klaagster is verschenen met verweerder en de kantoorgenoot van verweerder, mr. L. Verweerder heeft tijdens de hoorzitting gebruik gemaakt van pleitaantekeningen. Deze vormen onderdeel van het klachtdossier. 1.8    Op 29 augustus 2018 heeft de bezwaarcommissie geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten. Uit het advies blijkt dat in de bezwaarprocedure van de zijde van klaagster diverse stukken zijn overgelegd, waaronder de “Eindrapportage onderzoeksfase” van mevrouw B en een e-mailwisseling met mevrouw B. Uit het advies blijkt verder dat  tijdens de zitting door klaagster ook stukken zijn overgelegd en dat naar voren is gebracht dat klaagster in 2015 aan mevrouw B had gemeld dat zij een onderneming was gestart en deze had ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. 1.9    Op 12 oktober 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a)    Verweerder heeft klaagster niet goed bijgestaan.Verweerder heeft klaagster tijdens de schorsing van de hoorzitting geadviseerd om op dat moment geen papieren bewijs te overleggen, omdat dat later bij de rechter zou gebeuren. Klaagster heeft de indruk dat verweerder hoopte dat de kwestie langer zou duren, zodat het voor hem financieel interessanter zou zijn. Omdat voor de bijstand aan klaagster een toevoeging was verleend, heeft verweerder klaagster minder goed bijgestaan. b)    De aanvraag voor bijzondere bijstand is niet goed gelopen.c)    Verweerder heeft de betrokken consulente niet aangeklaagd. d)    Verweerder heeft klaagster schade toegebracht. 2.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, verder besproken.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Ontvankelijkheid 4.1    Het verweer van de verste strekking is dat klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk is, wegens tijdsverloop en gelet op het onderwerp van de klacht. 4.2    In artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet is bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk is indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. 4.3    De klacht is ingediend op 16 oktober 2020. De werkzaamheden van verweerder inzake de bezwaar- en beroepsprocedure zijn gestart na 2 november 2017, de datum waarop het bestreden besluit is genomen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster haar klacht tijdig ingediend en deze is in zoverre ontvankelijk. 4.4    Verweerder heeft verder aangevoerd dat  klaagster geen belang heeft een klacht over de opgelegde eigen bijdrage, omdat hiertegen de mogelijkheid van bezwaar openstond. Naar het oordeel van de voorzitter gaat de klacht echter niet uitsluitend over de opgelegde eigen bijdrage, maar over de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerder. De voorzitter is van oordeel dat klaagster wel belang heeft bij de klacht en deze is dan ook in zoverre ontvankelijk. Klachtonderdeel a)4.5    Uit het advies van de bezwaarcommissie van 29 augustus 2018 blijkt dat verweerder namens klaagster stukken heeft overgelegd. Klaagster stelt dat verweerder haar tijdens een schorsing van de hoorzitting op 28 juni 2018 heeft geadviseerd om stukken niet op dat moment over te leggen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij zich niet kan herinneren dat de hoorzitting is geschorst en dat hij toen met klaagster heeft gesproken. Volgens verweerder heeft hij alle bewijsmiddelen die voorhanden waren overgelegd. 4.6    Gelet op het over en weer gestelde kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder ten onrechte stukken niet heeft overgelegd. De klacht is in zoverre bij gebrek aan voldoende feitelijke onderbouwing kennelijk ongegrond.4.7    De stelling dat verweerder erop uit was de kwestie tussen klaagster en S zo lang mogelijk te laten duren omdat het dan financieel interessanter zou zijn voor hem heeft klaagster niet feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond.4.8    De stelling van klaagster dat de bijstand van verweerder kwalitatief onvoldoende was, omdat hij klaagster bijstond met gefinancierde rechtsbijstand treft geen doel. De voorzitter heeft op grond van de stukken in het dossier, in het bijzonder processtukken van de hand van verweerder, geen grond om aan te nemen dat de bijstand van verweerder ontoereikend was. Klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b)4.9    Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder bijzondere bijstand heeft aangevraagd ten behoeve van klaagster en dat het verzoek is afgewezen op de grond dat klaagster onvoldoende gegevens heeft verstrekt. Gelet hierop heeft klaagster haar stelling dat de aanvraag voor bijzondere bijstand niet goed is gegaan en dat dit bovendien aan verweerder valt te verwijten onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c)4.10    Gesteld noch gebleken is dat klaagster verweerder heeft opgedragen om mevrouw B “aan te klagen”. Zonder toelichting, die heeft klaagster niet gegeven, valt ook niet in te zien op welke grond mevrouw B aangeklaagd zou kunnen worden. Dat verweerder op dit punt geen initiatief heeft genomen valt hem daarom ook niet te verwijten. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.Klachtonderdeel d)4.11    Klachtonderdeel d is bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing kennelijk ongegrond. De voorzitter voegt toe dat de omstandigheid dat de procedure tegen S over de ingetrokken bijstandsuitkering voor klaagster teleurstellend is verlopen, niet betekent dat de bijstand van verweerder ondermaats was. Slotsom4.12    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021.