Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:204
Zaaknummer
21-569
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing over Gedragsregel 22 lid 1 (2018). Verweerder mocht op verzoek van en namens zijn cliënt telefonisch contact opnemen met (alleen) getuige R, zoals door hem gedaan voorafgaand aan het voorlopig getuigenverhoor, ook al had de rechtbank de formele oproeping van de getuigen aan de advocaat van klager opgedragen. Dat verweerder getuige R tijdens het telefoongesprek heeft beïnvloed en/of geïntimideerd kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 september 2021in de zaak 21-569/AL/MNnaar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 2 juli 2021 met kenmerk Z 1330146/BD/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Klager is verwikkeld in een procedure tegen de cliënt van verweerder.1.2 Op 17 maart 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, beslist dat een voorlopig getuigenverhoor dient plaats te vinden, zoals bevolen in de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 mei 2019.1.3 Bij brief van 17 november 2020 heeft de rekestenkamer van de rechtbank Midden-Nederland locatie Utrecht, de advocaat van klager geïnformeerd over de datum - op 11 januari 2021 - en de tijdstippen voor het horen van drie niet-partijgetuigen en verzocht voor oproeping van de getuigen zorg te dragen.1.4 Op 25 november 2020 heeft verweerder namens zijn cliënt telefonisch contact gehad met een getuige (hierna: getuige R).1.5 Op 9, 11 en 15 december 2020 zijn namens klager door de deurwaarder drie getuigen opgeroepen om te verschijnen op de zitting van 11 januari 2021.1.6 Op 11 januari 2021 heeft het voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Blijkens het proces-verbaal daarvan heeft getuige R, voor zover relevant, onder ede verklaard:
“Voor het getuigenverhoor ben ik gebeld door [verweerder] dat een oproep voor een getuigenverhoor naar mij zou worden gestuurd. [Verweerder] heeft met mij niet inhoudelijk over de zaak gesproken.”
1.7 Op 27 januari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: voorafgaand aan het getuigenverhoor op 11 januari 2021 op verzoek van zijn cliënt en/of uit eigen beweging contact te hebben gezocht met één van de door klager opgeroepen getuigen en ook met die getuige te hebben gesproken en haar daarmee mogelijk ongeoorloofd te hebben beïnvloed en/of geïntimideerd, hetgeen in strijd is met gedragsregel 22 lid 1 en met de goede procesorde.
3 VERWEER Volgens verweerder was zijn cliënt de oud-werkgever van getuige R. Op verzoek van zijn cliënt heeft hij getuige R op 25 november 2020 telefonisch alleen op de hoogte gesteld van het feit dat zij opgeroepen zou gaan worden voor een voorlopig getuigenverhoor. Daarbij heeft hij duidelijk gemaakt dat hij optrad namens zijn cliënte. Dergelijk contact met een getuige van de wederpartij was volgens de huidige gedragsregels ook toegestaan. Hij heeft dit immers op zorgvuldige wijze gedaan en geen handelingen verricht die tot ongeoorloofde beïnvloeding van de getuige konden leiden of hebben geleid, zoals getuige R onder ede ook heeft bevestigd, aldus verweerder.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het hof komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.4.2 Bij toetsing van het gedrag van de advocaat is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog).4.3 Uitgangspunt in Gedragsregel 22 eerste lid van de Gedragsregels 2018 is dat een advocaat zich zorgvuldig opstelt in zijn contacten met getuigen en geen handelingen zal verrichten die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen. Dit in tegenstelling tot hetgeen in Gedragsregel 16 van de Gedragsregels 1992 was bepaald waarin ieder contact van een advocaat met een getuige die door de wederpartij was aangezegd, reeds verboden was.4.4 Volgens klager heeft verweerder zonder daartoe gegeven opdracht van de rechtbank voorafgaand aan het getuigenverhoor alleen contact gezocht met getuige R en niet óók met de andere getuigen. Daarom kan niet worden volgehouden dat het gesprek van verweerder alleen over de komende oproeping voor verhoor is gegaan, omdat hij dan ook de andere getuigen daarover had gecontacteerd. Verweerder heeft met zijn opmerkelijke en verwijtbare handelwijze volgens klager dan ook in elk geval de schijn gewekt dat hij heeft geprobeerd om getuige R als onafhankelijke getuige te beïnvloeden en/of te intimideren. Dat dit ook is gebeurd, blijkt volgens klager uit de omstandigheid dat getuige R zich tijdens het verhoor niets meer wist te herinneren van bepaalde belangrijke gedeelten van de onderliggende zaak.4.5 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder op verzoek van en namens zijn cliënt telefonisch contact opnemen met alleen getuige R, zoals door hem gedaan voorafgaand aan het voorlopig getuigenverhoor. Dat de rechtbank de formele oproeping van de getuigen aan de advocaat van klager had opgedragen, staat daar los van. De juistheid van het verdere verwijt dat verweerder getuige R tijdens het telefoongesprek heeft beïnvloed en/of geïntimideerd kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Daar komt nog bij dat getuige R blijkens het proces-verbaal van verhoor onder ede hetzelfde heeft verklaard als verweerder over de inhoud van het tussen hen gevoerde telefoongesprek voorafgaand aan het verhoor. In zoverre is verweerder dan ook binnen de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid gebleven.4.6 Nu klager zijn verdere verwijten onvoldoende concreet heeft onderbouwd en ook overigens geen andere omstandigheden heeft gesteld of zijn gebleken waaruit volgt dat verweerder de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel, is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager geen sprake geweest. De voorzitter zal de klacht dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 6 september 2021