Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-07-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:198

Zaaknummer

21-244

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van een stagiair-advocaat-ondernemer tegen de deken van de Orde van Advocaten. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2021in de zaken 21-244/AL/OVnaar aanleiding van de klacht van:

klager overmr. A.B. van Rijn in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haagverweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 10 maart 2021 met kenmerk  1238771 door de raad ontvangen op 10 maart 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.   

1    FEITENVoor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    Klager is op 17 augustus 2016 als advocaat beëdigd in het arrondissement Amsterdam. Hij was tot 1 mei 2019 als advocaat-stagiair-ondernemer, onder patronaat van mr. G, werkzaam bij advocatenkantoor Van O&G. Vanaf 1 mei 2019 was hij werkzaam onder patronaat van  mr. H, advocaat te Amsterdam.1.2    Op 30 oktober 2019 heeft klager de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag verzocht om goedkeuring van het patronaat van mr. Y, advocaat te Den Haag.1.3    Bij besluit van 20 december 2019 heeft de Orde van Advocaten goedkeuring onthouden aan het verzoek van klager om zijn stage onder patronaat van mr. Y voort te zetten.   1.4    Op 30 januari 2020 heeft de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam klager geïnformeerd over het besluit inhoudende een goedkeuring aan mr. H, voornoemd, om de stageovereenkomst met klager op te zeggen.1.5    Klager is met ingang van 3 juni 2020 van het tableau geschrapt.1.6    Op 30 juni 2020 heeft klager een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) bij de Orde van Advocaten Den Haag ingediend. Verweerder heeft hierop afwijzend beslist.   1.7    Klager heeft op 15 augustus 2020 een klacht over verweerder ingediend.  

2    KLACHT2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder  het volgende:a)    verweerder wilde het gesprek niet met klager aangaan ondanks herhaalde verzoeken;b)    verweerder heeft niet op zijn e-mails gereageerd of iets van zich laten horen, maar heeft klager aan zijn lot overgelaten;c)    verweerder heeft klager niet willen ondersteunen bij het zoeken van betere waarnemers en potentiële patronen;d)    verweerder heeft als toezichthouder geen toezicht gehouden op zaakwaarnemers die hij zelf heeft aangesteld;e)    verweerder heeft onwaarheden verkondigd en beloftes gedaan die hij niet heeft waargemaakt;f)    verweerder heeft willens en wetens ervoor gezorgd dat mensen klachten tegen klager zijn gaan indienen;g)    verweerder heeft misbruik gemaakt van het klachtrecht door mensen aan te zetten tegen hem te klagen en gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel;h)    verweerder heeft op oneigenlijke gronden afgifte van het dossier van klager geweigerd;i)    verweerder heeft een klacht aan de raad van discipline aangeboden, terwijl in die zaak het griffierecht te laat was betaald;j)    verweerder heeft zich niet objectief en neutraal opgesteld in de klachtzaken die tegen hem zijn ingediend.

3    VERWEER3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.

4    BEOORDELING4.1    Het in de artikelen 46 en volgende Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier voor verweerder het geval is, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.4.2    De voorzitter overweegt daarnaast dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Het is aan klager om de feiten waarop de klacht wordt gebaseerd voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van stellingen. Het enkel door klager stellen en niet verder (met stukken) onderbouwen van bepaalde zaken is onvoldoende om de juistheid daarvan vast te kunnen stellen.Ad klachtonderdelen a) en b)4.3    Klager verwijt verweerder dat hij geen gesprek met hem wilde aangaan, niet op zijn e-mails heeft gereageerd en hem aan zijn lot heeft overgelaten.4.4    Verweerder betwist een verzoek om een gesprek van klager te hebben ontvangen. Op 10 juli 2020 heeft een bespreking met klager plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is aangegeven te willen meedenken op welke wijze klager zijn stage tot een goed einde zou kunnen brengen.    4.5    De voorzitter is van oordeel dat klagers verwijt niet is gespecificeerd en niet is onderbouwd (zie ook 4.2). Dat verweerder geen gesprek met klager wilde aangaan, niet op zijn e-mails heeft gereageerd en hem aan zijn lot heeft overgelaten, is dan ook niet gebleken. Klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.Ad klachtonderdelen c) en d)4.6    Klager verwijt verweerder dat hij hem niet heeft willen ondersteunen bij het zoeken van betere waarnemers en potentiële patronen en dat hij geen toezicht heeft gehouden op zaakwaarnemers die hij zelf heeft aangesteld.4.7    Verweerder stelt dat een deken niet de wettelijke taak/bevoegdheid heeft om een patroon te vinden of een waarnemer aan te stellen. Op 10 juli 2020 is aan klager meegedeeld dat verweerder geen zorgplicht heeft een patroon te zoeken, maar dat het klagers eigen verantwoordelijkheid is. Verweerder betwist een zaakwaarnemer te hebben aangesteld.  4.8    De voorzitter overweegt dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder door, zoals klager wenst, niet op zoek te gaan naar een patroon of een waarnemer aan te stellen.  Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat hij daartoe niet bevoegd is. Hiertegenover heeft klager zijn stelling niet nader onderbouwd. Klachtonderdelen c) en d) zijn kennelijk ongegrond.   Ad Klachtonderdelen e), f) en g) en j)4.9    Klager verwijt verweerder dat hij onwaarheden heeft verkondigd en beloftes heeft gedaan die hij niet heeft waargemaakt, ervoor heeft gezorgd dat mensen klachten tegen hem zijn gaan indienen en mensen heeft aangezet klachten in te dienen. Ook heeft verweerder zijn klachten niet op een objectieve wijze behandeld.  4.10    Verweerder voert aan dat hij bij gebreke van een toelichting of onderbouwing niet in staat is gemotiveerd verweer te voeren. Er zijn veel klachten tegen klager zijn ingediend. Er is niet aangezet tot klachten, maar er is juist geprobeerd te bemiddelen waar mogelijk.4.11    De voorzitter is van oordeel dat deze klachtonderdelen bij gebrek aan onderbouwing en onder verwijzing naar hetgeen is opgenomen onder 4.2, kennelijk ongegrond zijn. Het klachtdossier biedt ook geen aanknopingspunten voor de stellingen van klager.  Klachtonderdelen e), f), g) en j) zijn dan ook kennelijk ongegrond.Ad Klachtonderdeel h)4.12    Klager stelt dat verweerder ten onrechte de afgifte van zijn dossier heeft geweigerd.      4.13    Verweerder voert aan dat hij als bestuursorgaan het verzoek van klager om openbaarmaking van zijn dossier op grond van de Wob heeft afgewezen. Hiermee heeft hij niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad.4.14    De voorzitter is niet gebleken van onbetamelijk handelen van verweerder bij de afwijzing van het Wob-verzoek. Zelfs indien sprake zou zijn van een onrechtmatig besluit door verweerder als bestuursorgaan, leidt dit nog niet tot de conclusie dat verweerder hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel h) is kennelijk ongegrond.  Ad klachtonderdeel i)4.15    Klager verwijt verweerder dat hij een zaak waarin het griffierecht te laat was betaald aan de raad van discipline heeft aangeboden.4.16    Verweerder voert aan dat in de door klager aangehaalde zaak in zijn optiek sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat hij ervoor heeft gekozen de zaak aan de raad van discipline ter beoordeling aan te bieden. Het staat hem vrij een dergelijke afweging te maken. Het is aan de raad om te oordelen of betrokkene in die zaak al dan niet in zijn klacht kan worden ontvangen. Verweerder meent hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld.   4.17    De voorzitter overweegt dat verweerder met het aanbieden van de klachtzaak aan de raad van discipline niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit valt binnen de vrijheid die de deken toekomt, ook indien een ontvankelijkheidskwestie aan de orde is. Het is immers de raad van discipline die oordeelt of al dan niet sprake is een ontvankelijke klacht. Verweerder heeft met zijn handelwijze niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Klachtonderdeel i) is ook kennelijk ongegrond.4.18    Mogelijk heeft klager bedoeld met de inleiding van zijn klacht een separaat klachtonderdeel in te brengen. Hij stelt daar immers dat verweerder zijn stage doelbewust heeft gefrustreerd en dat de kernwaarde integriteit met voeten is getreden. Deze stellingen worden door hem vervolgens echter ingekleurd met de klachtonderdelen als hiervoor behandeld. Gelet op de gegeven beoordeling van die klachtonderdelen, komt de voorzitter tot de slotsom dat niet is gebleken dat verweerder bij de uitoefening van zijn taken de stage van klager doelbewust heeft gefrustreerd of niet integer heeft gehandeld.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.

Griffier                                                                           Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. G. Pandayis deze beslissing ondertekend doormr. W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)

Verzonden d.d. 19 juli 2021.