Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-10-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:175
Zaaknummer
21-561/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk omdat sprake is van een privé gedraging van verweerder.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 oktober 2021 in de zaak 21-561/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 28 juni 2021 met kenmerk R 2021/42 cij/so, door de raad ontvangen op 28 juni 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1 Klager is voorzitter van stichting [P].1.2 Op 2 september 2020 heeft verweerder – onder het pseudoniem “[PF]” – het volgende op Facebook geplaatst:“Dat hele [stichting P] (en vooral de woordvoerder… Hoi [klager]!) is verworden tot een zeurderige rancuneuze klager met een geheime agenda (namelijk de privé agenda van [klager]), die leeft van het innen van de dwangsommen die de gemeente verbeurt als ze niet op tijd reageert. Gelukkig zijn die dwangsommen inmiddels geschrapt trouwens, maar een onaangename pain in the ass blijft [stichting P] wel.”en (in reactie op een reactie van een gebruiker):“hij belast het gemeentelijke apparaat enorm, en allemaal onder het mom van het algemeen nut, maar in feite gaat het in veel gevallen om zijn eigen belangen. Hij doet het wel goed, want ook jij trapt er in.”1.3 Op 3 september 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.4 Verweerder heeft de berichten op Facebook verwijderd na kennis te hebben genomen van de onderhavige klacht.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door het plaatsen van het onder 1.2 genoemde stuk op Facebook. Klager beschouwt dit als smaad en laster en stelt dat verweerder als advocaat op de hoogte hoort te zijn van het feit dat hij geen personen in diskrediet mag brengen op feitelijk onjuiste gronden. Verweerder heeft met de publicatie op Facebook klager en de stichting [P] in diskrediet gebracht, aldus klager.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Dat tuchtrecht beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van de advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor de advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. 4.2 De voorzitter is van oordeel dat de gedraging die klager verweerder verwijt geen verband houdt met zijn praktijkuitoefening als advocaat. Verweerder heeft zijn uitlatingen op Facebook gedaan onder een pseudoniem dat geen enkel verband houdt met zijn hoedanigheid van advocaat. Ook is op geen enkele manier verwezen naar zijn hoedanigheid van advocaat. Van verwevenheid met verweerders professie als advocaat is op geen enkele wijze gebleken. Dat verweerders (professionele) advies naar een vriend heeft meegewogen in de betreffende uitlatingen op Facebook is door klager gesteld, maar op geen enkel wijze onderbouwd. Evenmin is sprake van een gedraging van verweerder die absoluut ongeoorloofd moet worden geacht in het licht van zijn beroepsuitoefening. 4.3 Voor zover klager stelt dat sprake is van smaad en/of laster, geldt dat klagers enkele stelling dat hiervan sprake is, onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat hiervan sprake is. En overigens is een beoordeling of hier sprake is van smaad en/of laster niet aan de tuchtrechter.4.4 Ten overvloede merkt de voorzitter nog op dat verweerder de betreffende berichten direct heeft verwijderd na kennis te hebben genomen van de klacht. 4.5 Nu sprake is van een privégedraging van verweerder die naar het oordeel van de voorzitter gelet op het hiervoor sub 4.1 en 4.2 overwogene niet onder het tuchtrecht valt, dient klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard in de klacht.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021.