Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-10-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:188

Zaaknummer

210191

Inhoudsindicatie

Artikel 5 beklag. Klaagster is het er niet mee eens dat de Raad van de Orde heeft geweigerd haar verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen.Art. 9b Advocatenwet bepaalt dat elke advocaat verplicht is gedurende de eerste drie jaar waarin hij als zodanig is ingeschreven als stagiaire de praktijk uit oefenen onder begeleiding van een patroon. Klaagster beschikt niet over een (goedgekeurde) patroon, zodat niet aan deze wettelijke verplichting wordt voldaan. Het beklag zal ongegrond worden verklaard. 

Uitspraak

BESLISSING

van 25 oktober 2021

in de zaak 210191

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

de raad van de orde 

1    DE PROCEDURE 

1.1    In een beklag, door de griffie van het hof op 4 juni 2021 ontvangen, heeft klaagster zich beklaagd over de beslissing van de raad van 2 juni 2021, houdende de weigering van de raad om het verzoek van klaagster tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen.

1.2    Het hof heeft naast de onder 1.1 genoemde beslissing van de raad en het beklag van klaagster verder kennisgenomen van:-        het e-mailbericht van 24 juni 2021 van klaagster met aanvullende bezwaren;-    het verweerschrift van de raad.

1.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 augustus 2021. Daar is klaagster verschenen. Klaagster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Namens de raad van de orde zijn verschenen: mevrouw mr. F.M. Haarmans, adjunct-secretaris, en de heer mr. G.J. Verduijn, secretaris/penningmeester.

1.4    Na de behandeling is het onderzoek gesloten en is de datum waarop uitspraak wordt gedaan bepaald op vandaag.

1.5    Op na sluiting van het onderzoek ingekomen stukken heeft het hof geen acht geslagen.

2    DE FEITEN 

2.1    Het volgende is komen vast te staan.

2.2    Klaagster is op 27 juli 2018 als advocaat(-stagiaire) beëdigd in het arrondissement Den Haag en op 1 september 2018 gestart met de beroepsopleiding.

2.3    Op 7 september 2020 heeft klaagster voor de derde keer deelgenomen aan de pleitoefening. Het optreden van klaagster daarbij is net als bij haar twee eerdere deelnames onvoldoende beoordeeld. Op grond van het (in dat arrondissement) geldende Stagebesluit 2017 kan maximaal drie keer aan de pleitoefening worden deelgenomen.

2.4    De Raad van de Orde Den Haag heeft bij besluit van 30 oktober 2020 geweigerd aan klaagster een stageverklaring te verstrekken als bedoeld in art. 9b Advocatenwet. Daarbij is overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig waren om af te wijken van het beleid om maximaal driemaal de pleitoefening te mogen doen. Tevens is besloten dat de stage van klaagster per 1 december 2020 ambtshalve is beëindigd zonder stageverklaring als bedoeld in art. 3.4 lid 1 sub d Voda.

2.5    Het administratief beroep van klaagster bij de algemene raad tegen het besluit van de Raad van de Orde Den Haag om de stageverklaring te weigeren is bij besluit van 10 maart 2021 ongegrond verklaard.  Het bezwaar van klaagster gericht tegen het besluit van de Raad van de Orde Den Haag om de stage ambtshalve zonder stageverklaring te beëindigen is bij besluit van die Raad van 23 februari 2021 ongegrond verklaard. Tegen beide beslissingen is geen beroep ingesteld.

2.6    Op 15 februari 2021 heeft klaagster bij de Raad van de Orde Midden-Nederland (hierna de raad) een verzoek tot goedkeuring stage en patroon ingediend. Op 22 maart 2021 is klaagster op eigen verzoek van het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten geschrapt. Per e-mailbericht van 10 april 2021 heeft klaagster haar verzoek tot goedkeuring stage en patroon weer ingetrokken.  

2.7    Op 21 april 2021 heeft klaagster bij de raad een nieuw verzoek tot goedkeuring stage en patroon ingediend en daarbij de raad ook verzocht tot inschrijving als advocaat. 

2.8    Op 11 juni 2021 heeft de beoogde patroon de raad het volgende bericht:“Hierbij deel ik u mede dat ik mij terugtrek als patroon inzake het verzoek voor stagiaire advocaat [klaagster]. Ik ga ervan uit dat zij door gaat met haar beklag. Mocht er een positieve ontwikkeling uit het beklag voortkomen, dan ben ik bereid om met haar mee te denken. Op dit moment is voor mij de enige oplossing om mij per direct terug te trekken.” 

3    DE WEIGERING

3.1    De raad heeft op grond van het bepaalde in art. 4 lid 1 sub b en/of art. 8c lid 2 Advocatenwet geweigerd het verzoek van klaagster in behandeling te nemen.

3.2    In essentie heeft de raad deze beslissing op drie zelfstandige gronden gebaseerd.a.    Klaagster zou, in geval van haar inschrijving als advocaat, in strijd met het bepaalde in art. 9b Advocatenwet niet beschikken over een door de raad goedgekeurde patroon.b.    Klaagster heeft op geen enkele wijze toegelicht dat en hoe zij zal voorkomen dat nog steeds of opnieuw sprake zal zijn van de omstandigheden die zijn genoemd in de beslissing op bezwaar van de Raad van de Orde Den Haag van 23 februari 2021.c.    Klaagster zou, in geval van haar inschrijving als advocaat, met zekerheid niet kunnen voldoen aan de in art. 1 lid 3 Advocatenwet gestelde voorwaarde en het verzoek voldoet verder niet aan de vereisten van art. 8c lid 2 Advocatenwet.

4    HET BEKLAG

4.1    Klaagster voert in haar (aanvullend) beklagschrift het volgende aan.m.b.t. a. De beoogde patroon zou zich onder druk van (de secretaris van) de raad hebben teruggetrokken. De passage: “op dit moment is voor mij de enige oplossing om mij per direct terug te trekken” duidt volgens klaagster op chantage. Verder bieden art. 3.6.2. Voda en de beleidsregel stage en patronaat van de raad de mogelijkheid de beoogde patroon, die vijf jaar advocaat is, goed te keuren.m.b.t. b. De informatie die de Raad van de Orde Den Haag had, was ook bekend bij de raad en klaagster vertrouwde op toezeggingen van de secretaris van de raad. Bovendien biedt een formeel inschrijvingsverzoek geen ruimte voor een nadere toelichting. m.b.t. c. De raad heeft art. 8c lid 2 Advocatenwet als weigeringsgrond verkeerd geïnterpreteerd. Omdat klaagster wel haar opleidingscertificaat heeft behaald zou - gelet op de tekst van die bepaling - schrapping van het tableau na drie jaar niet aan de orde zijn.

5    DE BEOORDELING

5.1    Art. 4 Advocatenwet bepaalt in welke gevallen de raad kan weigeren een verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. De grond waarop de raad in dit geval heeft geweigerd het verzoek van klaagster in behandeling te nemen is vermeld in art. 4 lid 1, onder b: het bestaan van gegronde vrees dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.2    Naar het oordeel van het hof heeft de raad op goede gronden geweigerd het verzoek van klaagster tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen. Klaagster heeft geen stageverklaring en zou dus alleen als advocaat-stagiaire voorwaardelijk kunnen worden ingeschreven. Art. 9b Advocatenwet bepaalt dat elke advocaat verplicht is gedurende de eerste drie jaar waarin hij als zodanig is ingeschreven als stagiaire de praktijk uit oefenen onder begeleiding van een patroon. Klaagster beschikt niet over een (goedgekeurde) patroon, zodat niet aan deze wettelijke verplichting wordt voldaan. De stelling dat de beoogde patroon zich onder druk van (de secretaris van) de raad zou hebben teruggetrokken, welke stelling door de raad wordt betwist, is met de enkele verwijzing naar de inhoud van het onder 2.8 aangehaalde citaat ontoereikend onderbouwd, zodat hieraan wordt voorbijgegaan.

5.3      Het beklag tegen de overige weigeringsgronden, behoeft geen nadere bespreking omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden. Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1 verklaart het beklag tegen de beslissing van 2 juni 2021 van de Raad van de Orde Midden-Nederland ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst, L.H. Rammeloo, B. Stapert, en A.E.M. Röttgering, leden, en mr A.M. van der Hoorn, griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2021.

griffier                                                        voorzitter                            

De beslissing is verzonden op 25 oktober 2021.