Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:233

Zaaknummer

21-354/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft zich niet onnodig grievend over klager uitgelaten, ook niet in een e-mail aan de deken die per ongeluk in het klachtdossier terecht is gekomen. Dat verweerder onjuiste feiten heeft geponeerd, heeft klager onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 27 september 2021in de zaak 21-354/A/Anaar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerdergemachtigde: mr. G.J. Kemperadvocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 11 februari 2020, aangevuld op 26 februari en 9 maart 2020, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 15 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1092403/EJH/KV van de deken ontvangen.1.3    De klacht is, gevoegd met de klacht van de heer X met zaaknummer 21-352/A/A, behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2021. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van verweerder aan de raad van 13 augustus 2021. De raad heeft geen kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 30 augustus 2021, omdat deze e-mail buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend.

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    De heer M exploiteert met zijn vennootschappen onder meer steengroeves in Iran. Klager is van 1 september tot 24 november 2017 werkzaam geweest bij een vennootschap van de heer M.2.3    Op 1 december 2017 is op een website een rapport (hierna: het GAMBE-rapport) gepubliceerd waarin de heer M en zijn vennootschappen worden omschreven als criminelen en fraudeurs. Volgens de heer M is sprake van een lastercampagne en zijn (onder meer) klager en de heer X – een medewerker van een andere vennootschap van de heer M – betrokken geweest bij de publicatie van het GAMBE-rapport. Klager heeft zijn betrokkenheid bij de door de heer M gestelde lastercampagne aanvankelijk ontkend. In april 2019 heeft klager erkend dat hij verantwoordelijk is voor de door de heer M gestelde lastercampagne. De heer X ontkent tot op heden iedere betrokkenheid bij de lastercampagne.2.4    De heer M en zijn vennootschappen procederen sinds begin 2018 tegen klager en de heer X afzonderlijk. Verweerder staat de heer M en diens vennootschappen in die procedures bij.2.5    Eind februari 2018 is in het tijdschrift Quote een artikel over de heer M en zijn vennootschappen gepubliceerd. In dat artikel staat onder meer het volgende:“Raadsman [verweerder] laat tijdens de ontmoeting met een stalen gezicht geluids- en beeldfragmenten horen en zien waarin vooral het gekraak van grind en McDonald’s-piepjes te herkennen zijn. Op beelden in proletenrestaurant Momo verschijnt een man met een vermeende handlanger. Volgens [verweerder] betreft het ‘criminelen’, die door anderen zelfs als ‘CIA’ worden bestempeld. Hun enthousiasme over de op handen zijnde publicatie zou er volgens de advocaat op wijzen dat Quote wordt gebruikt voor een lastercampagne.”2.6    Op 8 februari 2019 heeft verweerder klager namens de heer M en diens vennootschappen gedagvaard en schadevergoeding gevorderd. In de dagvaarding staat onder meer het volgende:“2.31. In januari 2018 heeft [de heer M] een onderzoeksbureau ingeschakeld om onderzoek te doen wie achter de lastercampagne zit. Dit onderzoeksbureau beschikt over een voor dergelijke werkzaamheden benodigde vergunning. (…)4.7. (i) [Het kantoor van verweerder]. De facturen over de periode december 2017 t/m mei 2018 zien voor het overgrote deel op de acties in verband met de lastercampagne. Zoals het doen van onderzoek, het leggen van bewijsbeslagen, en het aansturen van andere adviseurs. De facturen van [het kantoor van verweerder] in deze periode bedragen in totaal 243.115,66”2.7    Op 23 januari 2020 heeft de advocaat van klager verweerder een brief gestuurd van klager, waarin klager een schikkingsvoorstel doet aan de heer M dat inhoudt dat de heer M € 685.000,- aan klager en de heer X betaalt. In een e-mail van 29 januari 2020 heeft klager de heer M onder meer geschreven:“Ik reik je voor 1 keer mijn hand vandaag, en aan jou is om deze kans te grijpen. Doe dat.Zo niet, dan het volgende.Wij hebben dan geen deal.Procedeer dan vooral verder. (…)Jij, je directe omgeving, je familieleden, je bedrijven, je personeel, je vrienden, je naam, je imago en alles om je heen is vogel vrij verklaard. Ik zal alles wat de naam [M] draagt totaal vernietigen. Je hebt mijn Arabische erewoord.Alles wat jou is aangedaan is niets vergeleken met hetgeen op de stapel ligt en tot in detail is gepland. Wij zullen jou en je omgeving niet sparen. Dat beloof ik.Tegelijkertijd komen we ons geld, 685.000 Euro halen. Dat doen we niet bij jou, maar bij je broertje en zakenpartner, en ook bij je moeder, die wij nu al sinds oktober vorig jaar 24 uur in de gaten houden, dat moet zij ook wel hebben gemerkt wellicht.”2.8    Bij e-mail van 26 februari 2020 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij een tweede klacht bij de deken heeft ingediend. Verweerder heeft de deken hierop bij e-mail van dezelfde dag onder meer geschreven:“In vervolg op mijn eerdere bericht over een aangekondigde klacht van [klager] tegen mij, informeer ik u bij deze dat [klager] verdere belaging van mij met klachten aankondigt en kennelijk reeds heeft uitgevoerd. Gegeven het feit dat hij een professionele lasteraar is en zich recent nog schuldig heeft gemaakt aan afdreiging jegens onze cliënt, wordt mijn reputatie en de reputatie van mijn kantoor hierdoor bedreigt. Ik zou u graag verzoeken om hiernaar te kijken om te bezien of er andere opties zijn dan [klager] gewoon zijn gang te laten gaan, eventueel met behulp van uw bemiddeling. Bij voorbaat dank voor de tijd die u hieraan besteed.Wellicht is het nog goed voor u om te weten, teneinde [klager] enigszins te kunnen inschatten, dat onze cliënt tegen [klager] aangiftes heeft gedaan. De eerste daarvan voeg ik bij. Verder is het goed om te weten dat wij over een opname beschikken van een gesprek van 4 februari 2020 waarop te horen is dat [klager] het volgende jegens onze cliënt verklaart over de opdracht die hij heeft aanvaard om onze cliënt kapot te maken:”

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.a)    Verweerder heeft onheuse en onterechte aantijgingen over klager gedaan die door klager als zeer grievend en bijzonder kwetsend zijn ervaren.b)    Verweerder heeft zich in zijn e-mail aan de deken van 26 februari 2020 schuldig gemaakt aan smaad, laster, smaadschrift en poging tot beïnvloeding van de deken en ondermijning van het klachtrecht.c)    Verweerder heeft onjuiste en onvolledige informatie ingebracht in de zaak, hetgeen in strijd is met gedragsregels 6 en 8.

4    VERWEER4.1    Verweerder voert verweer tegen de klacht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.Klachtonderdeel a)5.1    Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat hij klager bij elke gelegenheid die hem wordt geboden, in de pers en in alle gerechtelijke procedures, een crimineel en een beroepslasteraar heeft genoemd. Klager heeft dit als zeer grievend en bijzonder kwetsend ervaren.5.2    Verweerder voert hiertegen het volgende aan. De heer M en zijn vennootschappen hebben in december 2017 een onderzoeksbureau ingeschakeld om te achterhalen wie de drijvende krachten waren achter wat zij als lastercampagne ervoeren. Er werden aanwijzingen verkregen dat klager de architect was van de lastercampagne, dat er over die campagne een vorm van samenwerking was met de heer X en dat de vermoedelijke opdrachtgever de heer B zou zijn, met wie de heer M een omvangrijk zakelijk geschil had. Klager heeft aanvankelijk met stelligheid ontkend iets met de lastercampagne te maken te hebben, maar in april 2019 heeft hij erkend verantwoordelijk te zijn voor het opzetten van de lastercampagne. Het behoeft geen verbazing te wekken dat dit in de procedures tegen klager aan de orde komt en dat daarbij namens de heer M en diens vennootschappen waardeoordelen zijn gepresenteerd. Het wekt wel verbazing, gezien de ongegeneerdheid waarmee klager uitkomt voor de aard, de omvang en de bedoeling van zijn activiteiten, dat hij erover klaagt dat hij een beroepslasteraar en een crimineel wordt genoemd. De gedragingen van klager staan niet meer ter discussie, hij heeft ze in rechte erkend en nadien in besprekingen toegelicht.5.3    Wat betreft het artikel in Quote: verweerder heeft een gesprek gehad met de hoofdredacteur en de advocaat van Quote met als doel Quote te overtuigen dat er een plan was gemaakt om de heer M en zijn vennootschappen in opspraak te brengen en dat Quote zich daarvoor niet zou moeten lenen. Quote heeft niet kenbaar gemaakt over de inhoud van het gesprek te gaan publiceren en heeft verweerder ook de concept-tekst van het artikel niet voorgelegd. Er waren redelijke aanwijzingen van betrokkenheid van klager bij de lastercampagne, zodat verweerder als advocaat van het slachtoffer van die campagne het voeren van de campagne als crimineel mag bestempelen, aldus verweerder.5.4    De raad overweegt als volgt. Klager verwijt verweerder dat hij klager in Quote een crimineel heeft genoemd. Verweerder heeft toegelicht dat hetgeen hij in het gesprek met de hoofdredacteur en de advocaat van Quote heeft gezegd niet was bedoeld om gepubliceerd te worden, maar juist om Quote van publicatie van het artikel af te houden. Bovendien is de naam van klager niet in het artikel genoemd. Gelet hierop valt verweerder ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. In de gegeven context zijn de uitlatingen van verweerder ook niet als ongefundeerd, of onnodig grievend aan te merken. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat verweerder klager in alle gerechtelijke procedures een crimineel en een beroepslasteraar heeft genoemd. Daargelaten dat klager niet nader heeft toegelicht waar en wanneer verweerder klager een crimineel en/of beroepslasteraar heeft genoemd, geldt dat, voor zover verweerder klager inderdaad een crimineel en/of beroepslasteraar heeft genoemd, die uitlatingen niet ongefundeerd zijn gelet op de resultaten van het door de heer M ingeschakelde onderzoeksbureau en (later) de uitlatingen van klager zelf, die heeft erkend verantwoordelijk te zijn voor het opzetten van de lastercampagne. De uitlatingen zijn bovendien functioneel voor de zaak die verweerder namens de heer M bepleitte, namelijk ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van een onrechtmatige daad van klager jegens de heer M waarvoor klager schadevergoeding aan de heer M zou moeten betalen. In het belang van zijn cliënt diende verweerder die vordering te onderbouwen en was het nodig daarbij man en paard te noemen. De gewraakte uitlatingen zijn daarom niet als onnodig grievend aan te merken.5.5    De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel a) ongegrond is.Klachtonderdeel b)5.6    Dit klachtonderdeel ziet op de e-mail van verweerder aan de deken van 26 februari 2020. Volgens klager heeft verweerder met die e-mail, die hij buiten de klachtenprocedure om aan de deken heeft gestuurd, geprobeerd de (tweede) door klager ingediende klacht te dwarsbomen, negatief te beïnvloeden en daarmee het klachtrecht te ondermijnen, en heeft hij klager in die e-mail wederom gelasterd en gesmaad.5.7    Verweerder voert aan dat klager hem bij e-mail van 9 februari 2020 heeft geïnformeerd over de eerste door hem bij de deken ingediende klacht. Op 10 februari 2020 heeft verweerder de deken meegedeeld dat hij de e-mail van klager bedreigend vond en graag advies zou willen hebben over de manier waarop hij het beste met deze dreiging zou kunnen omgaan. De deken heeft verweerder daarop meegedeeld dat hij bij gebreke van een concreet veiligheidsgevaar geen mogelijkheden zag om iets nuttigs te doen maar wel op de hoogte wilde worden gehouden van nieuwe ontwikkelingen. Op 26 februari 2020 was sprake van zo’n nieuwe ontwikkeling. Verweerder heeft de e-mail van klager doorgestuurd naar de deken met daarbij een begeleidende tekst. Dat e-mailbericht is temeer begrijpelijk nu de klachten tegen verweerder onderdeel zijn van een grotere campagne van klager om personen en instellingen rondom de heer M en diens vennootschappen te beschadigen en te bedreigen, met als kennelijk doel een aanzienlijke schadevergoeding te ontvangen. Nog daargelaten dat verweerder zich door de deken uitgenodigd wist om ontwikkelingen aan hem voor te leggen, had de e-mail een tweeledige functie. De eerste was om duidelijk te maken aan de deken dat verweerder met een ernstig probleem met mogelijk onaangename consequenties werd geconfronteerd, de tweede om een relevante achtergrond te schetsen als de deken zou overwegen om tussen te komen. De mededelingen van verweerder over de bedrijfsactiviteiten van klager waren juist en ook nog eens voorzien van ondersteunend materiaal zodat de deken kon zien waar verweerder zich op baseerde, aldus verweerder.5.8    De raad overweegt als volgt. Het staat de advocaat in alle gevallen vrij om met de deken te overleggen over problemen waar hij tegenaan loopt. Zoals de deken zelf in een brief aan partijen van 8 mei 2020 heeft erkend, maakt de e-mail van verweerder aan de deken van 26 februari 2020 geen onderdeel uit van het klachtdossier maar is die e-mail op ongelukkige wijze in het klachtdossier terechtgekomen. Klager heeft er daardoor kennis van kunnen nemen en staat het hem vrij om zich daarover te beklagen. Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat verweerder de e-mail heeft gestuurd met als kennelijk doel de klachtenprocedure te dwarsbomen, te ondermijnen en/of negatief te beïnvloeden. De inhoud van de e-mail is verder, in het licht van de bevindingen van het door de heer M ingeschakelde onderzoeksbureau, de erkenning van klager dat hij betrokken is bij de lastercampagne en de e-mail van klager aan de heer M van 29 januari 2020, niet als onnodig grievend, smadelijk en/of lasterlijk aan te merken. Dit betekent dat ook klachtonderdeel b) ongegrond is.Klachtonderdeel c)5.9    Dit klachtonderdeel ziet op 2.31. en 4.7. (i) van de dagvaarding van 8 februari 2019. Volgens klager is hetgeen verweerder daarin heeft geschreven onjuist en wist verweerder dat, althans had hij dat redelijkerwijs kunnen weten. In de dagvaarding heeft verweerder gesteld dat de heer M in januari 2018 een onderzoeksbureau heeft ingeschakeld. Klager begrijpt dan ook niet hoe de facturen van het onderzoeksbureau die de heer M van klager vergoed wil hebben kunnen dateren van voor januari 2018. Verder stelt verweerder dat het onderzoeksbureau over een voor dergelijke werkzaamheden benodigde vergunning beschikt. Klager vraagt zich af waar dit uit blijkt en stelt dat dit niet zo is. Verweerder vordert verder namens de heer M een exorbitant hoog bedrag aan advocaatkosten zonder die kosten te onderbouwen met urenspecificaties of betalingsbewijzen. Bovendien zien de facturen gelet op de op de facturen genoemde dossiernaam niet op de zaak tegen klager, maar op de zaak tegen de heer B. Tot slot is volgens klager sprake van een ondoelmatige behandeling van de zaak; doordat verweerder niet alle beschikbare informatie aan de rechtbank heeft verstrekt, is klager verplicht onnodige juridische kosten te maken om die informatie op te vragen, aldus klager.5.10    De raad overweegt als volgt. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat hetgeen verweerder in 2.31. en 4.7. (i) van de dagvaarding heeft geschreven onjuist is en al helemaal niet dat verweerder dat wist of redelijkerwijs had kunnen weten. Het is verder aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of de door verweerder namens de heer M overgelegde facturen voor vergoeding in aanmerking komen, waarbij de door klager gezette vraagtekens bij de facturen aan de orde kunnen komen. Dat verweerder niet doelmatig heeft geprocedeerd heeft klager evenmin voldoende onderbouwd. Het is inherent aan een gerechtelijke procedure dat standpunten worden ingenomen en/of vorderingen worden ingesteld waartegen verweer moet worden gevoerd en dat daaraan (advocaat)kosten zijn verbonden. Klachtonderdeel c) is daarom eveneens ongegrond.

    BESLISSINGDe raad van discipline:-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 27 september 2021