Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:239
Zaaknummer
21-231/A/NH
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat van de wederpartij deels gegrond, omdat verweerder de advocaat van klager een dag de tijd heeft gegeven kenbaar te maken of klager woonplaats koos aan het kantoor van zijn advocaat en bij het uitblijven van een reactie de adresgegevens van klager heeft gebruikt in het verzoekschrift zodat de cliӫnt van verweerder met wie klager een buitengewoon slechte verstandhouding had met zijn nieuwe adres bekend is geworden. Omdat de raad geen aanwijzing heeft dat verweerder op oneigenlijke gronden de adresgegevens heeft opgevraagd is geen maatregel is opgelegd. Klacht voor het overige ongegrond. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van verweerder dat hij delen uit het strafdossier van klager niet met derden heeft gedeeld.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 27 september 2021in de zaak 21-231/A/NHnaar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1 Op 3 juli 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2 Op 5 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ds/1208771 van de deken ontvangen.1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 augustus 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 en 6 tot en met 13.
2 FEITEN2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2 Klager heeft op 25 februari 2018 de heer E. - destijds zijn buurman - aangereden. Verweerder staat de heer E. bij in procedures rondom deze aanrijding.2.3 Op 8 maart 2018 heeft de voorganger van verweerder klager namens de heer E. uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk gesteld voor alle door de heer E. geleden en nog te lijden schade. Bij brief van 14 maart 2018 heeft de advocaat van klager aan de voorganger van verweerder meegedeeld dat klager geen enkele aansprakelijkheid voor welke schade dan ook accepteert. Hij zal namens klager de verzekeringsmaatschappij op de hoogte stellen van het feit dat de heer E. een claim stelt te hebben, maar klager wijst alle aansprakelijkheid voor welke schade dan ook van de hand, aldus deze brief.2.4 Bij e-mail van eveneens 14 maart 2018 heeft de advocaat van klager aan de voorganger van verweerder meegedeeld dat klager domicilie kiest op zijn kantoor.2.5 Bij brief van 20 maart 2018 heeft verweerder bij het slachtofferloket van het openbaar ministerie (hierna: het OM) het strafdossier van klager met betrekking tot de aanrijding opgevraagd.2.6 In reactie op een aansprakelijkheidsstelling van verweerder namens de heer E. van 23 maart 2018 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van klager bij e-mail van 29 maart 2018 aan verweerder medegedeeld geen aansprakelijkheid te kunnen erkennen omdat er verschillende lezingen van het incident zijn en er ook nog een strafproces loopt. Gezien de tegenstrijdigheden wil de verzekeraar eerst het strafproces afwachten, aldus deze e-mail. 2.7 Bij brief van 14 mei 2018 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van de aansprakelijkheidsverzekeraar van klager. Verweerder heeft in zijn reactie opgemerkt dat een strafrechtelijke veroordeling geen voorwaarde is voor het vaststellen van de civiele aansprakelijkheid van klager. Verder heeft verweerder in deze brief geschreven dat de lezingen waarvan de heer E. kennis heeft genomen op basis van de van het OM ontvangen processen-verbaal allerminst tegenstrijdig zijn. Verweerder heeft daarbij verwezen naar zes processen-verbaal van 25 en 26 februari 2018 in de bijlage. Dit zijn twee processen-verbaal van aangifte van de heer E. respectievelijk de heer M en vier processen-verbaal van verhoor van getuigen.2.8 Bij vonnis van 15 februari 2019 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland bewezen verklaard – samengevat – dat klager op 25 februari 2018 aanmerkelijk onvoorzichtig als bestuurder van een personenauto vooruit een trottoir en/of oprit is opgereden, terwijl de heer E. zich daar bevond waardoor klager met zijn personenauto tegen de heer E. is aangereden waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat de heer E. zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, heeft bekomen. Het tegen dit vonnis door klager ingestelde beroep heeft klager ingetrokken.2.9 Bij e-mail van 2 april 2019 heeft de advocaat van klager aan verweerder meegedeeld dat hij het op het kinderachtige af vindt dat de heer E. en zijn medestanders in de buurt de vlag hadden uitgestoken toen klager en zijn ouders hun huis hadden verkocht en dat hij het niet begrijpt en intimiderend vindt dat heer E. klager en zijn ouders volgt tot op de camping waar zij op dat moment verblijven en dat van het beledigen van klager door de heer E. aangifte is gedaan. De advocaat van klager schrijft in deze e-mail verder dat hij verwacht dat verweerder zijn cliënt tot de orde kan roepen opdat de heer E. klager en zijn ouders met rust laat. Mocht de heer E. klager en zijn ouders niet met rust laten, dan zal de advocaat van klager klager en zijn ouders adviseren om een contactverbod te realiseren door middel van een kort geding, aldus deze e-mail. Bij deze e-mail zijn beelden gevoegd van 3 april 2019 omstreeks 08:10 uur waarop de heer E. zichtbaar is voorzien van commentaar van klager.2.10 Bij e-mail van 3 april 2019 heeft verweerder gereageerd door mee te delen dat het klopt dat de buurt de vlag had uitgestoken na kennisname van verkoop van de woning van klager en zijn ouders. Zij waren volgens verweerder opgelucht en verheugd door het vertrek van klager en zijn ouders na alles wat zij met hen hadden meegemaakt en doorstaan. Verder heeft hij meegedeeld dat van belediging geen sprake was en van het volgen door de heer E. van klager en zijn ouders naar de camping evenmin. De heer E. had vrienden op de camping die hij wilde bezoeken. Toen die niet thuis bleken, heeft de heer E. de camping weer verlaten, aldus verweerder in deze e-mail.2.11 Bij brief van 20 mei 2019 heeft verweerder aan de advocaat van klager meegedeeld dat hij in verband met een door de heer E. te starten deelgeschilprocedure graag verneemt of klager ook in die procedure woonplaats kiest aan het kantoor van zijn advocaat. Behoudens tegenbericht voor 21 mei 2019 om 16 uur, gaat verweerder uit van de woonplaats van klager, aldus deze brief.2.12 Bij e-mail van 12 juli 2019 heeft de advocaat van klager aan verweerder het volgende geschreven: “(…) Client heeft kennis genomen van uw verzoekschrift en vraagt zich het volgende af. U heeft in het verzoekschrift zijn nieuwe adres opgenomen. Mijn cliënt vraagt zich af hoe u daar aan komt. (…) U kunt het niet opvragen bij de gemeente omdat het geen familierecht zaak betreft en cliënt zijn ouders anders bericht hadden gehad van de gemeente dat u het opgevraagd zou hebben. Dat hebben zij niet gehad. Het nieuwe adres is, gezien de omstandigheden dat zijn ouders noodgedwongen waren om te verhuizen vanwege het wangedrag van uw cliënt en de zijnen, met niemand gedeeld. En toch beschikt u over zijn nieuwe adres!!! Dat bevreemdt hem en ik verzoek u tot opheldering in deze. (…)”2.13 Bij e-mail van 15 juli 2019 heeft verweerder aan de advocaat van klager het volgende geantwoord: “Uw verzoek begrijp ik niet. Op 20 mei jl. is aan u gevraagd of uw cliënt in de verzoekschriftenprocedure woonplaats koos aan uw kantooradres. Daarop heeft u niet meer gereageerd. Daarna is zoals gebruikelijk een GBA uittreksel opgevraagd om het verzoekschrift naar het woonadres van uw cliënt te kunnen sturen.”2.14 Bij e-mail van 21 augustus 2019 heeft de gemeente aan klager op diens verzoek meegedeeld dat op 6 mei 2019 een uittreksel op grond van de Wet Basisregistratie Personen is verstrekt aan het kantoor van verweerder voor het opstarten van een gerechtelijke procedure.2.15 Uit een e-mail van 22 augustus 2019 van de gemeente aan klager volgt dat in het aan verweerder verstrekte uittreksel onder meer de adresgegevens van klager waren opgenomen.2.16 Bij beschikking van 22 augustus 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland voor recht verklaard dat klager en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar voor 85% hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de heer E. geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de aanrijding op 24 februari 2018 (lees: 25 februari 2018).2.17 Op 3 juli 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.a) Verweerder heeft het strafdossier van klager aan zijn cliënt en anderen verstrekt.b) Verweerder heeft de nieuwe adresgegevens van klager opgevraagd en verspreid, terwijl hij wist dat klager domicilie aan het kantoor van zijn advocaat had gekozen.c) Verweerder heeft in de civiele procedure op een aantal punten onjuiste informatie verstrekt.
4 VERWEER4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING5.1 Het gaat in deze zaak om een klacht over de advocaat van de wederpartij van klager. De raad stelt voorop dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd zijn met de waarheid dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden. Klachtonderdeel a)5.2 Klager heeft bij dit klachtonderdeel vermeld dat als gevolg van het beschikbaar stellen van het strafdossier aan de heer E. en anderen de getuigen in het strafproces hun verklaringen onderling met elkaar hebben afgestemd.5.3 Verweerder heeft toegelicht dat hij het strafdossier heeft opgevraagd naar aanleiding van het afwijzende standpunt van klager en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar over de aansprakelijkheid van klager voor de aanrijding. Het OM heeft bij de verstrekking van het dossier geen enkel voorbehoud gemaakt. Het strafdossier is gebruikt voor het doel waarvoor het is opgevraagd, namelijk ter onderbouwing van de civiele vordering van de heer E., aldus verweerder. Ter zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij het strafdossier met de heer E. heeft besproken en dat hij de heer E. een kopie heeft verstrekt van de brief (van 14 mei 2018) met de bijgevoegde processen-verbaal uit het strafdossier die hij aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van klager heeft gestuurd.5.4 De raad overweegt dat het OM de afweging heeft gemaakt om het strafdossier zonder enig voorbehoud aan verweerder te verstrekken. Dat verweerder het strafdossier met de heer E. heeft besproken en hem stukken uit het dossier heeft verstrekt, past binnen de vrijheid die verweerder heeft om de belangen van de heer E. te behartigen. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerder deze stukken ook aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van klager heeft verstrekt en niet is gebleken dat verweerder onnodig stukken uit het strafdossier heeft verstrekt. De stukken waren relevant voor de civiele zaak. Zeker nu de aansprakelijkheidsverzekeraar van klager had aangevoerd dat sprake was van tegenstrijdigheden en aan verweerder had gevraagd of hij over getuigenverklaringen beschikte. Dat getuigen op basis van stukken uit het strafdossier hun verklaringen onderling met elkaar zouden hebben afgestemd, kan, wat daarvan zij, niet aan verweerder worden toegerekend. Verweerder heeft gesteld geen stukken aan getuigen te hebben verstrekt en de raad heeft geen aanleiding om aan deze stelling te twijfelen. Voor zover de heer E. stukken zou hebben verspreid, geldt dat dit is gebeurd buiten de invloedsfeer van verweerder. De raad zal daarom klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.Klachtonderdeel b)5.5 Klager heeft toegelicht dat hij zijn nieuwe woonadres geheim wilde houden vanwege aanhoudende stalking door de heer E.5.6 Ter zitting van de raad heeft verweerder toegelicht dat na de domiciliekeuze van klager op het kantoor van zijn advocaat de aansprakelijkheidsverzekeraar van klager in beeld kwam. Hierdoor was volgens verweerder onduidelijk naar wie het verzoekschrift in kopie gestuurd moest worden. Om deze reden heeft verweerder voor de meest veilige weg gekozen en een kopie naar het nieuwe adres van klager gestuurd. Verweerder heeft daartoe de adresgegevens bij de gemeente opgevraagd. Omdat de heer E. nog altijd geen financiële compensatie had ontvangen, was haast geboden bij de indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, aldus verweerder.5.7 De raad overweegt dat uit de e-mails van 21 en 22 augustus 2019 volgt dat verweerder de adresgegevens van klager heeft verkregen van de gemeente en wel al op 6 mei 2019. De raad is van oordeel dat verweerder door vervolgens in zijn brief van 20 mei 2019 (dus twee weken later) de advocaat van klager slechts één dag de tijd te gunnen om kenbaar te maken of klager woonplaats koos aan het kantoor van zijn advocaat en bij het uitblijven van een reactie de adresgegevens van klager te gebruiken in zijn verzoekschrift van 23 mei 2019 de belangen van klager in de gegeven omstandigheden onnodig heeft geschaad. Door zijn handelwijze werden de adresgegevens van klager namelijk ook bij de heer E. bekend, terwijl verweerder op de hoogte was van de buitengewoon slechte verstandhouding tussen klager en de heer E. en – uit de e-mail van de advocaat van klager van 2 april 2019 – de verwijten van klager dat de heer E. hem intimideerde door hem op te zoeken op de camping rond 8:00 uur ‘s ochtends. In de door verweerder gestelde haast, ziet de raad geen rechtvaardiging voor zijn handelwijze. Niet valt in te zien waarom verweerder indien hij eraan twijfelde of klager nog altijd domicilie koos aan het kantoor van zijn advocaat niet eerder daarover navraag had kunnen doen. Omdat de raad geen aanwijzing heeft dat verweerder op oneigenlijke gronden de adresgegevens van klager heeft opgevraagd, ziet hij aanleiding om te volstaan met een gegrondverklaring van dit klachtonderdeel en aan verweerder geen maatregel op te leggen.Klachtonderdeel c)5.8 Klager heeft (bij repliek) op nog een aantal andere punten kritiek geuit over het handelen van verweerder, namelijk dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt over een boete van het CJIB, ten onrechte heeft geschreven dat geen sprake was van belediging op de dag van het incident, ten onrechte heeft geschreven dat geen sprake was van stalking door de heer E. en bewust een onjuiste schadeopstelling heeft ingediend. De raad merkt hierover op dat het niet aan de tuchtrechter maar aan de civiele rechter is om over de geschillen tussen klager en verweerder een inhoudelijk oordeel te vellen. Voor zover klager met deze punten klaagt over het gedrag van verweerder, ziet de raad geen grond voor het oordeel dat verweerder is getreden buiten de ruime vrijheid die aan de advocaat van de wederpartij toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen, waarbij geldt dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van de informatie die zijn cliënt hem verschaft.
BESLISSINGDe raad van discipline:- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. R. Lonterman en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 september 2021