Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-10-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:198
Zaaknummer
210134W
Zaaknummer
210135W
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 8 oktober 2021in de zaken
210134W210135W
naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoeker
tegen:
mr. T. Zuidemavoorzitter van het hof van discipline
en
mrs. A.R. Sturhoofd en P.J.G. van den Boom
leden van het hof van discipline
verweerders
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF
1.1 Het hof verwijst naar de beslissingen van 19 april 2021 van de raad van discipline in het ressort Amsterdam met zaaknummers: 20-637/A/A en 20-640/A/A. In deze beslissingen zijn de klachten van resp. [klager 1] en [klager 2], klagers in de hoofdzaken (hierna: klagers), tegen verzoeker gedeeltelijk gegrond resp. gegrond geoordeeld. In zaak 20-637/A/A is aan verzoeker de maatregel van waarschuwing opgelegd en is verzoeker veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten. In zaak 20-640/A/A is aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd en is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.
1.2 De beslissingen van de raad zijn onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:97 en ECLI:NL:TADRAMS:2021:98 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
1.3 Verzoeker heeft tegen beide beslissingen beroep ingesteld, welke beroepen bij het hof in behandeling zijn onder de zaaknummers 210134 en 210135.
1.4 Verzoeker is met een aangetekende e-mail van 7 juni 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van deze zaken op de zitting van 1 oktober 2021. In de oproepingsbrief is de samenstelling van de behandelend kamer van het hof vermeld, zijnde: mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd en P.J.G. van den Boom, leden.
1.5 Op 29 september 2021 om 09:08 uur heeft mr. M. Adansar, die zich op dat moment nog niet als gemachtigde had gesteld, het hof verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van beide zaken, teneinde een voor verzoekers zaak relevante beslissing van de raad van discipline Amsterdam af te wachten die op 1 november 2021 gepland staat, en teneinde meer voorbereidingstijd te krijgen.
1.6 In reactie hierop heeft het hof mr. Adansar op 30 september 2021 om 10:58 uur bericht dat mr. Adansar nog geen machtiging heeft overgelegd, dat klagers als wederpartij ook in de gelegenheid dienen te worden gesteld om zich over het uitstelverzoek uit te laten en dat het hof de beslissing op dit verzoek zal aanhouden tot de mondelinge behandeling op 1 oktober 2021. Alsdan kan verzoeker of zijn gemachtigde het utstelverzoek nader toelichten en kunnen klagers hierop reageren, waarna het hof hierover een beslissing zal nemen.
1.7 Op 30 september 2021 om 19:51 uur heeft mr. Adansar namens verzoeker een wrakingsverzoek ingediend.
1.8 Verweerders hebben niet berust in het wrakingsverzoek en op 5 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
1.9 Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld op basis van de stukken in raadkamer.
2 BEOORDELING
wrakingsgronden
2.1 Verzoeker heeft verweerders gewraakt op de gronden dat door hen de schijn van partijdigheid is gewekt, nu verzoekers verzoek om uitstel om onbegrijpelijke redenen ondeugdelijk en ongemotiveerd is afgewezen, verzoekers gemachtigde geen langere voorbereidingstijd heeft gekregen zoals door haar is verzocht, en verweerders nauwe banden zouden hebben met klager omdat mr. Sturhoofd werkzaam is bij het gerechtshof Amsterdam, dat nauw samenwerkt met de rechtbank Amsterdam, en daarmee ook met de raad van discipline Amsterdam.
verweer
2.2 Verweerders hebben aangevoerd dat verzoeker met zijn wrakingsverzoek heeft miskend dat het uitstelverzoek niet is afgewezen, maar dat de beslissing op het uitstelverzoek is aangehouden totdat verzoeker hierop een nadere toelichting heeft gegeven en klagers hierop hebben kunnen reageren. Ter zake van de langere voorbereidingstijd geldt eveneens dat het uitstelverzoek niet is afgewezen. In dit verband wijzen verweerders erop dat verzoeker het niet nodig heeft gevonden zijn gronden nader aan te voeren lopende de beroepstermijn en dat de noodzaak tot een langere voorbereidingstijd in dat licht enige toelichting behoeft. Ter zake van de gestelde betrokkenheid voeren verweerders aan dat deze grond onbegrijpelijk is, nu geen sprake is van de gestelde samenwerking tussen de drie genoemde instanties. Gelet hierop concluderen verweerders dat sprake is van een (kennelijk) ongegrond dan wel niet-ontvankelijk wrakingsverzoek.
toetsingskader
2.3 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).
oordeel van de wrakingskamer2.4 De wrakingskamer stelt voorop dat een onwelgevallige (processuele) beslissing van het hof (i.c. het vooralsnog niet verlenen van uitstel), geen grond kan vormen voor wraking. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dit is slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is echter geenszins gebleken, noch onderbouwd door verzoeker, die bovendien lijkt te miskennen dat verweerders het uitstelverzoek niet hebben afgewezen, maar de beslissing hierover slechts hebben aangehouden om deze ter zitting te behandelen en beide partijen hierover te horen. Deze beslissing acht de wrakingskamer ook overigens voldoende begrijpelijk en voldoende gemotiveerd. 2.5 Het voorgaande betekent dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.2.6 Ten slotte overweegt de wrakingskamer – onder verwijzing naar de gelijktijdig met de onderhavige beslissing gewezen beslissing van het hof met zaaknummer 210132W en 210133W – dat de wijze waarop verzoeker gebruik maakt van het wrakingsmiddel, dat gelet op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend kennelijk uitsluitend wordt ingezet om (alsnog) uitstel van de zitting te verkrijgen, kenmerken van misbruik van recht in zich draagt. Een volgend wrakingsverzoek van dezelfde strekking zal daarom niet in behandeling worden genomen.
3 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
3.1 verklaart het wrakingsverzoek van 30 september 2021 van verzoeker kennelijk ongegrond.
3.2 bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 oktober 2021.