Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:237

Zaaknummer

21-400/A/NH

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij is deels gegrond. Er is een berisping opgelegd. Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klager.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 september 2021in de zaak 21-400/A/NHnaar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerdergemachtigde: mr. I. Schouwink 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE1.1    Op 27 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.1.2    Op 13 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ds/1237195 van de deken ontvangen. 1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 augustus 2021. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 en 8 tot en met 17. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van de gemachtigde van verweerder van 12 augustus 2021 met bijlagen en de per We Transfer toegestuurde bestanden met foto’s en filmpjes.

2    FEITEN2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.2.2    Verweerder heeft de huurster van een bedrijfspand van klagers vennootschap bijgestaan.  Klagers vennootschap heeft het perceel met het bedrijfspand (hierna: het perceel) verkocht aan de gemeente. Hij is ervan uitgegaan dat de huurovereenkomst met de huurster per 2020 zou eindigen en dat de huurster verplicht zou zijn het pand te ontruimen. Verweerder heeft zich namens de huurster op het standpunt gesteld dat de huurovereenkomst doorliep tot 2025. Klager en zijn vennootschap en de huurster hebben verschillende procedures gevoerd.2.3    Bij mondelinge uitspraak in kort geding van 28 augustus 2019 is de huurster veroordeeld tot herstel van de nutsvoorzieningen in het bedrijfspand.2.4    Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn klager en zijn vennootschap enerzijds en de huurster anderzijds ter zitting van de voorzieningenrechter op 31 augustus 2020 onder meer overeengekomen dat de huurster de door klager aangeboden alternatieve locatie accepteert en dat klager haar ter voldoening van de kosten en schade die voor de huurster voortvloeien uit deze herlocatie een bedrag van €75.937,- betaalt. 2.5    Bij vonnis van 9 december 2020 heeft de kantonrechter de huurster onder meer veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 81.580,66, de huurovereenkomst tussen de huurster en klagers vennootschap ontbonden en de huurster veroordeeld om binnen veertien dagen na betekenis van het vonnis het bedrijfspand te ontruimen en te verlaten. 2.6    Op 27 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.a)    Verweerder heeft zich jegens klager onnodig grievend uitgelaten en heeft onwaarheden over hem verkondigd, onder andere door hem te betichten van criminele gedragingen.b)    Verweerder heeft niet gehandeld als een behoorlijk advocaat door de procedures te dwarsbomen en tijd te rekken door steeds maximaal uitstel te vragen, in het bijzonder door het vragen van uitstel voor het indienen van een laatste akte en de advocaat van klager niet daarvan op de hoogte te stellen. 

4    VERWEER 4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELINGKlachtonderdeel a)5.1    Klager heeft bij dit klachtonderdeel verwezen naar uitlatingen in e-mails van verweerder aan de advocaat van klager. Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht gewezen op de volgende uitlatingen van verweerder aan de advocaat van klager: In een e-mail van 4 mei 2020: “Uw cliënt stuurt telkens opnieuw op gewelddadige confrontaties aan” en “maar uw cliënt bevestigt zijn reputatie en de berichten die ik heb vernomen.” In de e-mail van 6 juli 2020: “Dus niet er om heen draaien en niet ontkennen svp. uw cliënt heeft een aanslag gepleegd op het bedrijf van cliënte.” In een e-mail van 17 juli 2020: “Het valt me steeds zwaarder uw berichten nog serieus te nemen en deze door te sturen naar de cliënte.” en “Het theater dat u steeds opvoert in de emailtjes, namelijk dat het dak gerepareerd moet worden, dat uw cliënt zo bezorgd is voor de gezondheid van anderen is niet meer serieus te nemen.” en: “Indien en voorzover de bedrijfsvoering niet meer, of gedeeltelijk niet meer, mogelijk zou zijn door de permanente en illegale aanvallen door uw cliënt ligt er een flinke omzetclaim gereed.“ In een e-mail van 4 augustus 2020: “De voorzieningenrechter begrijpt natuurlijk heel goed wat voor vlees hij in de kuip heeft met betrekking tot uw cliënt.” In een e-mail van 17 augustus 2020: “Immers, uw cliënt heeft een kwalijke reputatie in (…) en brengt allerlei gewelddadige en illegale acties naar voren, waaronder een aanslag op het bedrijfspand van cliënte. Afgelopen zaterdag was hij volgens getuigen in kennelijke staat van dronkenschap.” en: “Op zondagmiddag stond hij op de stoep, kennelijk onder invloed van allerlei middelen, (…) Het is heel gênant om te zien.” en: “de man die ook gefilmd is en die dreigend langs het pand van cliënte moest lopen in opdracht van uw cliënt. Heel (…) kent dit verhaal.” en: “Bedreigingen zijn er niet geuit, dat verzint uw cliënt onder invloed van middelen, zo stelt cliënte.” In een e-mail van 27 augustus 2020: “Met dit soort Huilie-huile- berichten doe ik niets. Ik stuur het ook niet meer door.” 5.2    Verweerder heeft gesteld dat zijn directe manier van communiceren in deze tijd van sociale media steeds meer zijn intrede doet. Zijn uitlatingen zijn tegen de achtergrond van de bedreigingen en intimidatie van klager richting zijn cliënte bovendien niet ongeoorloofd. Zo heeft klager diverse malen de stroomtoevoer naar het bedrijfspand afgesloten, waardoor gevaar voor inbraak ontstond. Ook is met een sloopkogel een aanval uitgevoerd op het bedrijfspand, waardoor het dak is weggeslagen. Daarnaast is het pand met breekijzers binnengetreden en beschadigd en zijn containers en sloopauto’s pal voor het bedrijfspand geplaatst. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de toegestuurde foto’s en de bestanden met filmpjes en foto’s, en naar het proces-verbaal van constatering van 1 juli 2020. Ter zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat zijn cliënte door het gedrag van klager kampte met psychische en fysieke problemen, hetgeen heeft geleid tot ziekenhuisopnames. Verweerder heeft zich ferm en direct uitgedrukt om klager te bereiken en hem duidelijk te maken dat het niet past een huurster die huurbescherming geniet tot vertrek te dwingen. Een zalvende woordkeuze, zoals gebruikt door de advocaat van klager, zou geen effect hebben gesorteerd. Hoewel je de correlatie nooit met zekerheid kunt aantonen is verweerder ervan overtuigd dat zijn ferme en directe wijze van communiceren ertoe heeft geleid dat de zaak is geschikt. Omdat deze wijze van communiceren een bewuste keuze was, kan hem geen gebrek aan professionele distantie worden verweten. Maar ook als hem dat wel kan worden verweten, volgt daaruit niet dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de beslissing van het Hof van Discipline van 3 juni 2013 (ECLI:NL:TAHVD:2013:102) waarin ondanks het feit dat de houding van de advocaat als onvoldoende professioneel werd beschouwd de klacht ongegrond is verklaard. Verweerder heeft verder naar voren gebracht dat hij er bovendien op heeft mogen vertrouwen dat de advocaat van klager de berichten van verweerder zonodig had kunnen ‘filteren’ en dat klager heeft bijgedragen aan de toon van het debat, door hem uit te schelden tijdens een door de rechter ingelaste descente. 5.3    De raad stelt voorop dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd zijn met de waarheid dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.  5.4    De raad overweegt als volgt. Verweerder mocht in beginsel afgaan op de feiten zoals die door zijn cliënte aan hem waren verschaft en de wijze waarop hij zijn stellingen vervolgens presenteert is aan hem zelf. Verweerder heeft echter met zijn e-mails ook klager als persoon gediskwalificeerd. In het bijzonder door zijn uitlatingen dat de voorzieningenrechter natuurlijk begrijpt wat voor vlees hij in de kuip heeft, klager een kwalijke reputatie heeft, klager in kennelijke staat van dronkenschap was en dat hij onder invloed was van allerlei middelen. Naar het oordeel van de raad zijn deze uitlatingen onnodig grievend. De uitlatingen van verweerder, in het bijzonder dat het hem steeds zwaarder valt de berichten van (de advocaat van) klager nog serieus te nemen en door te sturen naar zijn cliënte en dat hij met ‘Huilie-huile- berichten’ niets doet en ze niet meer doorstuurt, geven bovendien blijk van een persoonlijke betrokkenheid en daarmee van onvoldoende professionele distantie. Dat klager zijn uitlatingen, naar gesteld, bewust heeft gedaan, maakt de uitlatingen extra kwalijk. De raad ziet niet in waarom de uitlatingen nodig zouden zijn geweest voor het bereiken van een schikking noch dat zij hieraan hebben bijgedragen, zoals verweerder heeft verklaard. Gezien hun inhoud en toon lijkt het aannemelijker dat de uitlatingen tot verdere escalatie hebben bijdragen. Klager heeft ter zitting bovendien verklaard dat de schikking is bereikt door de deskundige wijze waarop de voorzieningenrechter is opgetreden. De raad acht de verklaring van klager aannemelijker. Hetgeen verweerder heeft opgemerkt over het filteren door de advocaat van klager vindt de raad onbegrijpelijk. Verweerder heeft de raad ter zitting niet kunnen uitleggen hoe dit argument van het filteren te rijmen is met het argument dat verweerder zich opzettelijk ferm en direct heeft uitgedrukt om klager te bereiken omdat een zalvende woordkeuze, zoals gebruikt door de advocaat van klager, geen effect zou hebben gesorteerd. Verder kan van een advocaat niet worden verlangd dat hij (spontaan) uitlatingen van de advocaat van de wederpartij voor zijn cliënt filtert en zijn met het filteren van uitlatingen de uitlatingen niet uit de wereld geholpen. Voorts overweegt de raad dat de gestelde omstandigheid dat klager verweerder heeft uitgescholden - daargelaten dat klager dit heeft weersproken - geen rechtvaardiging vormt voor het doen van onnodig grievende uitlatingen door verweerder. Tot slot overweegt de raad dat hetgeen verweerder over social media heeft gesteld, hem niet baat, reeds omdat zijn uitlatingen zijn gedaan in (zakelijke) e- mails, afgezien van de vraag of de omgangsvormen die in social media in sommige kringen gebruikelijk zijn maatgevend moeten zijn voor de communicatie tussen advocaten. De raad zal daarom klachtonderdeel a) gegrond verklaren.Klachtonderdeel b)5.5    Klager heeft toegelicht dat verweerder in gerechtelijke procedures steeds uitstel heeft verzocht. Hij heeft het recht om uitstel te vragen, maar niet zonder hem daarvan op de hoogte te stellen. Door klager van een verzocht uitstel aan de rechtbank voor het indienden van een akte niet op de hoogte te stellen, leefde klager in de veronderstelling dat de rechtbank spoedig vonnis zou wijzen. Hij had daarbij belang omdat hij in januari 2020 het perceel aan de gemeente moest leveren, aldus klager. 5.6    De raad volgt niet het standpunt van verweerder dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is. In Gedragsregel 21, lid 1, is bepaald dat het niet geoorloofd is dat de advocaat zich zonder de wederpartij tot de rechter wendt, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij. Dat deze bepaling ziet op de verhoudingen tussen advocaten, staat er voor klager niet aan in de weg om te klagen over het feit dat verweerder van zijn verzoek aan de rechter tot het verlenen van uitstel voor het indienen van een akte geen afschrift aan zijn advocaat heeft verstrekt. Klager heeft daar immers zelf ook een rechtsreeks belang bij. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten gedrag of nalaten moet toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij die toetsing is hij niet gebonden aan de Gedragsregels, maar die kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling daarvan wel van belang zijn.  Of in een concrete situatie tuchtrechtelijk verwijtbaar wordt gehandeld, moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval. Zie bijvoorbeeld de beslissing van het Hof van Discipline van 27 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:241. 5.7    De raad ziet in de omstandigheid dat verweerder heeft nagelaten om de advocaat van klager een afschrift te sturen van zijn verzoek om uitstel voor het indienen van een akte, waardoor klager ervan uitging dat spoedig vonnis zou worden gewezen, geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager en daarmee heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat niet in geschil is dat verweerder enkel heeft verzocht om uitstel voor het indienen van een akte en zich dus niet schuldig heeft gemaakt aan napleiten. Daarnaast neemt de raad in aanmerking dat het al dan niet ontvangen van het afschrift op zichzelf niet van invloed is geweest op de duur van de gerechtelijke procedure. De raad zal daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren. 

6    MAATREGEL6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich tegenover klager onnodig grievend uit te laten. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat hij inziet dat zijn uitlatingen over klager laakbaar zijn. Dat baart de raad zorgen. De raad is gelet hierop en op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder van oordeel dat in dit geval met niet minder dan een berisping kan worden volstaan.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:a) € 25,- reiskosten van klagerb) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten enc) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSINGDe raad van discipline:-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;-     veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. R. Lonterman en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. I.R van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 27 september 2021