Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-10-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:197
Zaaknummer
210132W
Zaaknummer
210133W
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 8 oktober 2021
in de zaken
210132W210133W naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:
verzoeker
tegen:
mr. J.D. Streefkerkplaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline
en
mrs. P. Gründemann, A.E.M. Röttgering, G.C. Endedijk en G.J. Elsen
leden van het hof van discipline
verweerders
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD EN HET HOF
in de zaken 210132 en 210133
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 19 april 2021 van de raad van discipline in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-795/A/A en 20-796/A/A). In deze beslissing is de klacht van verzoeker tegen [verweerder 1] en [verweerder 2], verweerders in de hoofdzaak, (verder: de verwerend advocaten) in beide onderdelen ongegrond geoordeeld.
1.2 De beslissing van de raad is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:99 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
1.3 Verzoeker heeft tegen die beslissing beroep ingesteld, welk beroep bij het hof in behandeling is onder de zaaknummers 210132 en 210133.
in de zaken 210156 t/m 210159
1.4 Het hof verwijst verder naar de verzetbeslissing van 17 mei 2021 van de raad van discipline in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-775/A/A, 20-776/A/A, 20-777/A/A en 20-778/A/A). In deze zaken treedt verzoeker op als gemachtigde van [klager 1] en [klager 2]. In deze verzetbeslissing is het verzet van [klager 1] en [klager 2] tegen de voorzittersbeslissing van de raad over hun klacht tegen verwerend advocaten ongegrond verklaard. 1.5 De verzetbeslissing van de raad is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:109 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.1.6 Verzoeker heeft tegen deze verzetbeslissing (samen met [gemachtigde verzoeker raad van discipline zaak) beroep ingesteld namens klagers, welk beroep bij het hof in behandeling is onder de zaaknummers 210156 t/m 210159.
in alle voornoemde zaken
1.7 Verzoeker is in de zaken 210132 en 210133 met een aangetekende e-mail van 31 mei 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van deze zaken op de zitting van 10 september 2021. In de oproepingsbrief is de samenstelling van de behandelend kamer van het hof vermeld, zijnde: mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, J.M. Atema en A.E.M. Röttgering, leden. Over het tweede advocaat-lid en de griffier, te weten mr. G.C. Endedijk en N.A.M. Sinjorgo, is verzoeker bericht op 23 augustus 2021.
1.8 Klagers zijn in de zaken 201156 t/m 210159 met een aangetekende e-mail van 8 juni 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van deze zaken op (eveneens) de zitting van 10 september 2021. In de oproepingsbrief is de samenstelling van de behandelend kamer van het hof vermeld, zijnde: mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, J.M. Atema en A.E.M. Röttgering, leden. Over het tweede advocaat-lid en de griffier, te weten mr. G.C. Endedijk en N.A.M. Sinjorgo, zijn klagers bericht op 23 augustus 2021.
1.9 Op 8 september 2021 heeft mr. M. Adansar het hof bericht dat zij zich als gemachtigde stelt in de zaken 210132 en 210133. Tevens verzoekt zij het hof om uitstel, omdat zij meer voorbereidingstijd nodig zou hebben. Ook verzoekt zij om een kopie van het procesdossier.
1.10 In reactie hierop heeft het hof mr. Adansar op 9 september 2021 10:58 uur bericht dat geen uitstel zal worden verleend, omdat de termijn voor verzoeker om een gemachtigde te vinden ruim voldoende is geweest en aanhouding het belang van een adequate procesvoering en de belangen van de wederpartijen, die gediend zijn met een spoedige afhandeling, zou schaden. Mr. Adansar wordt tevens bericht dat partijen op de hoogte zijn van de inhoud van het dossier en dat het hof geen volledige procesdossiers verstrekt. Voor zover bepaalde stukken – zoals opgenomen op de inventaris die 4 weken voorafgaand aan de zitting aan partijen is toegestuurd – mr. Adansar niet bekend zouden zijn, zal het hof haar hiervan desgevraagd een kopie verstrekken. Ook kan mr. Adansar op de griffie het dossier komen inzien.
1.11 Op 9 september 2021 19:24 uur heeft mr. Adansar namens verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen ‘Het tuchtcollege’.
1.12 Verweerders hebben niet berust in het wrakingsverzoek en op 27 september 2021 een verweerschrift ingediend.
1.13 Het hof heeft het wrakingsverzoek behandeld in raadkamer op basis van de stukken.
2 BEOORDELING
ontvankelijkheid
2.1 De wrakingskamer begrijpt uit de omschrijving ‘tegen het Tuchtcollege’ en de context van het verzoek, zoals hiervoor uiteengezet onder rov. 1.9 – 1.10, dat het wrakingsverzoek zich richt tegen alle vijf de leden van de zetel. De wrakingskamer vat aldus het verzoek ‘ruim’ op.
2.2 In het wrakingsverzoek wordt verder onder ‘Uw kenmerk’ een zestal zaaknummers genoemd. Aangezien verzoeker slechts partij is in twee van de zes zaken (met nummers 210132 en 210133) wordt het verzoek beperkt opgevat in de zin dat het slechts ziet op genoemde zaken.
2.3 Nu de wrakingskamer het wrakingsverzoek opvat zoals hierboven omschreven (gericht tegenalle vijf de leden van de zetel) is voldoende duidelijk tegen wie het wrakingsverzoek zich richt en is verzoeker ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
wrakingsgronden
2.4 Verzoeker heeft verweerders gewraakt op de grond dat door hen de schijn van partijdigheid isgewekt, nu verzoekers verzoek om uitstel om onbegrijpelijke redenen ondeugdelijk en ongemotiveerd is afgewezen. Verzoekers gemachtigde heeft daardoor onvoldoende voorbereidingstijd en geen inzage in het gehele procesdossier gekregen, hetgeen strijdigheid oplevert met artikel 6 EVRM. Tevens zouden verweerders te nauwe banden hebben met verweerders in de hoofdzaak. In dit verband wordt aangevoerd dat mr. Endedijk betrokken zou zijn bij de civiele procedure tegen verzoeker, welke aanhangig is bij de rechtbank Haarlem. Ook komt mr. Endedijk uit hetzelfde arrondissement als de wederpartijen in deze civiele procedure. Verzoeker merkt verder op dat zijn wrakingsverzoek als tijdig ingediend moet worden aangemerkt, nu het is ingediend kort nadat mr. Adansar bekend is geworden met de samenstelling van de kamer van 10 september 2021.
verweer
2.5 Verweerders hebben aangevoerd dat niet duidelijk is wie wordt c.q. worden gewraakt, en in welke zaken. Mr. Adansar miskent in het wrakingsverzoek tevens dat verzoeker slechts partij is in twee van de zes zaken, te weten in de zaken 210132 en 210133. Ter zake van de afwijzing van het verzoek om uitstel voeren verweerders aan dat een processuele beslissing of de motivering daarvan in beginsel geen wrakingsgrond kan opleveren. Verder geldt dat verzoeker al sinds 31 mei 2021 bekend was met de geplande zittingsdatum en op geen enkel moment kenbaar heeft gemaakt aan het hof dat hij nog doende was een gemachtigde te zoeken. Mr. Adansar heeft zich pas op 8 september 2021 gesteld, zonder aan te geven hoe lang zij al bij de zaak betrokken is, waardoor de tijdigheid van haar wrakingsverzoek niet kan worden vastgesteld. Gelet hierop is het aanhoudingsverzoek terecht afgewezen in het belang van een goede procesorde. Ter zake van de gestelde betrokkenheid van mr. Endedijk (en/of andere leden van de kamer) voeren verweerders aan dat deze wrakingsgrond tardief is, aangezien de samenstelling van de combinatie al sinds 23 augustus 2021 bij partijen bekend was. Bovendien staan de gestelde feiten, wat daar ook van zij, in een te ver verwijderd verband om van de schijn van vooringenomenheid te spreken. Mr. Endedijk is niet op de hoogte van de door verzoeker aangehaalde civiele procedure, en is niet bekend met [wederpartij civiele procedure]. Verweerders concluderen dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel behoort te worden afgewezen. toetsingskader
2.6 Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt het hof voorop dat een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 56 lid 6 Advocatenwet in verbinding met de artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering (Sv), die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Het hof moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. (HvD 23 september 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:164).
oordeel van de wrakingskamer
2.7 De wrakingskamer stelt voorop dat een onwelgevallige (processuele) beslissing van het hof (i.c. het niet verlenen van uitstel) geen grond kan vormen voor wraking. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing. Dit is slechts anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is echter geenszins gebleken, noch onderbouwd door verzoeker. De beslissing om verzoekers verzoek om aanhouding niet te honoreren acht de wrakingskamer ook overigens voldoende begrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Verweerders hebben terecht als omstandigheden van het geval meegewogen dat verzoeker al sinds 31 mei 2021 op de hoogte was van de geplande zittingsdatum en sinds 23 augustus 2021 met de samenstelling van de (volledige) combinatie, en dat hij geen contact heeft opgenomen met het hof over het niet (tijdig) kunnen vinden van een gemachtigde en een dit dat verband gewenst uitstel. Tegen die achtergrond is niet onbegrijpelijk dat verweerders het verzoek om uitstel hebben afgewezen in het belang van een goede procesorde, mede gelet op de belangen van verwerend advocaten bij een spoedige behandeling.
2.8 De wrakingskamer voegt daar (ten overvloede) aan toe dat ook indien anders zou moeten worden geoordeeld, het wrakingsverzoek geen doel zou treffen omdat hetgeen ten aanzien van (slechts) één van de leden van de zetel wordt opgemerkt, onvoldoende basis biedt voor de verstrekkende conclusie van verzoeker. In ieder geval is daarmee niet zodanige schijn gewekt, dat verzoeker objectief kan vrezen voor partijdigheid bij bedoeld lid van de combinatie.
2.9 Het voorgaande betekent dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
2.10 Ten slotte overweegt de wrakingskamer – onder verwijzing naar de gelijktijdig met de onderhavige beslissing gewezen beslissing van het hof met zaaknummer 210134W en 210135W - dat de wijze waarop verzoeker gebruik maakt van het wrakingsmiddel, kenmerken van misbruik van recht in zich draagt gelet op het tijdstip waarop dit verzoek is ingediend, nu dit middel kennelijk uitsluitend is ingezet om (alsnog) uitstel van de zitting te verkrijgen. Een volgend wrakingsverzoek van dezelfde strekking zal daarom niet in behandeling worden genomen.
3 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
3.1 verklaart het wrakingsverzoek van 9 september 2021 van verzoeker kennelijk ongegrond.
3.2 bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 oktober 2021.