Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-10-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:195

Zaaknummer

210213

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Klager heeft voor dezelfde zaak (schadeclaim tegen een advocaat die hem heeft bijgestaan) opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat. Hetgeen klager ter onderbouwing van zijn verzoek heeft aangevoerd betreffen geen nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De deken heeft het verzoek daarom op juiste gronden afgewezen. Beklag is ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING                                    

van 1 oktober 2021 

in de zaak 210213

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

mr. E.A.C. van de WielDeken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

de deken 

1    HET BEKLAG

1.1    Klager heeft bij de deken een nieuw verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij beslissing van 26 mei 2021. Klager heeft tegen die beslissing bij brief van 7 juni 2021 beklag gedaan bij het hof.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1    Het beklag is op 8 juni 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier:-    de brief van de griffie van het hof d.d. 9 juni 2021 aan klager;-    de brief van klager d.d. 3 juli 2021, door de griffie ontvangen op 6 juli 2021;-    reactie van de deken d.d. 27 juli 2021 op het beklagschrift. 

2.3    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

3    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1    Klager heeft in een brief gedateerd 22 februari 2021, door de deken ontvangen op 17 mei 2021, de deken (opnieuw) verzocht om (duidelijkheid over) toewijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet. Klager heeft in die brief geschreven dat hij dit verzoek vorig jaar ook al bij de deken heeft ingediend en dit verzoek toen, bij beslissing van 25 juni 2020, is afgewezen omdat bijstand van een advocaat niet verplicht zou zijn in de door klager gewenste procedure. Uit de brief blijkt dat klager het niet eens is met de afwijzing. Volgens hem is bijstand van een advocaat bij een procedure voor de rechtbank wel degelijk verplicht. De verjaringstermijn dreigt te verlopen in deze zaak en volgens klager is de deken verantwoordelijk voor de ontstane schade indien hij niet tijdig een advocaat krijgt toegewezen. Voorts verzoekt hij de deken antwoord te geven op de vraag bij welke rechtbank hij zijn procedure moet aanbrengen. 

3.2    Bij brief van 8 mei 2021, door de deken ontvangen op 17 mei 2021, heeft klager gesteld dat er voldoende aanleiding is voor een nieuwe aanvraag tot toewijzing van een advocaat en er ook redenen zijn om de afwijzing uit 2020 te herzien.  

3.3    Bij brief van 26 mei 2021 heeft de deken het (nieuwe ) verzoek van klager afgewezen. De deken heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof in een beslissing van 11 september 2020 het beklag van klager tegen de afwijzende beslissing van 25 juni 2020 van de deken ongegrond heeft verklaard en klager geen gewijzigde of nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen. De deken heeft het verzoek van klager tot herziening op grond van het ne-bis-in-idem beginsel niet in behandeling genomen. 

4    BEOORDELING

beklag

4.1    Klager stelt dat er nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn die er toe leiden dat zijn herhaalde nieuwe aanvraag toegewezen dient te worden. Volgens klager is er sprake van de volgende nieuwe feiten en/of omstandigheden:1) de deken heeft in de afwijzingsbeslissing van 25 juni 2020 geschreven dat klager zijn procedure aanhangig dient te maken in het arrondissement Gelderland, maar na correspondentie met de deken in het arrondissement Gelderland blijkt dat onjuist te zijn;2) de deken is er ten onrechte vanuit gegaan dat de door klager gewenste procedure wordt behandeld door het kantongerecht, terwijl klager meerdere keren heeft aangegeven dat de procedure, gelet op de hoogte van de vordering, behandeld dient te worden door de rechtbank waarvoor bijstand van een advocaat verplicht is;3) de deken verschaft geen helderheid over de redenen waarop de afwijzing is gebaseerd. De deken verschuilt zich achter de Advocatenwet zonder een artikel te noemen;4) in artikel 13 lid 4 van de Advocatenwet staat dat de aangewezen advocaat verplicht is zijn diensten te verlenen. Klager begrijpt niet waarom de Advocatenwet wel voor hem geldt en niet voor een aangewezen advocaat;5) de advocaat die destijds door de deken is aangewezen heeft het verzoek van klager om zijn zaak te behartigen om onjuiste en onterechte redenen afgewezen. 

verweer deken

4.2    De deken voert aan dat het beklag van klager gericht is tegen de afwijzende beslissing van de deken van 25 juni 2020 en daarop heeft het hof een beslissing genomen op 11 september 2020. Klager heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. Op grond van het “ne-bis-in-idem beginsel” wijst de deken het verzoek van klager af en verwijst naar de beslissing van het hof van 11 september 2020, zaaknummer 200153 (ECLI:NL:TAHVD:2020:188). 

toetsingskader

4.3    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft. 

beoordeling4.4    Het hof overweegt als volgt. Klager heeft voor dezelfde zaak (schadeclaim tegen een advocaat die hem heeft bijgestaan) opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat. Bij beslissing van het hof van 11 september 2020, zaaknummer 200153, heeft het hof reeds beslist dat de deken op juiste gronden de aanvraag om toewijzing van een advocaat heeft afgewezen omdat de klager de verjaring van zijn vordering zelf kan stuiten en de door hem gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft. Hetgeen klager ter onderbouwing van zijn verzoek heeft aangevoerd betreffen geen nieuwe feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De deken heeft het verzoek daarom op juiste gronden afgewezen. Het hof zal het beklag daarom ongegrond verklaren. 

5    BESLISSING

Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 7 juni 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland ongegrond. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en E.W. de Groot, leden, en mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021. 

griffier                            voorzitter

De beslissing is verzonden op 1 oktober 2021.