Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:228

Zaaknummer

21-664/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Daargelaten de vraag of de heer S wist dat de dagvaarding mede namens hem was uitgebracht – hetgeen niet kan worden vastgesteld omdat de heer S zich dat niet meer kan herinneren – heeft de heer S in ieder geval achteraf ingestemd met het uitbrengen van de dagvaarding. Verweerder valt daarom geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdamvan  20 september 2021in de zaak 21-664/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 5 augustus 2021 met kenmerk 1372896, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

1    FEITENVoor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.1.1    In juli 2018 heeft verweerder namens de Partij van de Arbeid (hierna: PvdA) en zes leden van de PvdA een kort geding jegens klager aanhangig gemaakt en onder meer gevorderd klager te veroordelen zich voor een periode van vijf jaar te onthouden van het (doen) benaderen van eisers of in het verlengde daarvan de overige leden van de PvdA. Bij vonnis van 31 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen bij verstek toegewezen.1.2    Op 6 april 2021 heeft klager onder meer een van de hiervoor genoemde zes leden (hierna: de heer S) een e-mail gestuurd. De heer S heeft klager bij e-mail van dezelfde dag geschreven:“Doe me een plezier en haal mijn e-mailadres uit de link. Ik doe er niets mee en weet er ook niets van.”1.3    Klager heeft de heer S hierop gevraagd of hij wist dat hij in juli 2018 mede-eiser was in het kort geding tegen klager. De heer S heeft klager hierop meegedeeld dat hij daar niks van weet.1.4    Op 6 april 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.1.5    Bij e-mail van 23 april 2021 heeft verweerder de heer S onder meer geschreven:“Enige jaren geleden heb ik namens de PvdA en een aantal leden van de PvdA een kort geding aanhangig gemaakt tegen [klager].[Klager] stalkte met name leden van de PvdA met oneindig veel mails met lange verhalen van telkens andere mailadressen.Die dagvaarding heb ik namens de PvdA en circa 20 PvdA leden mede namens u uitgebracht.[Klager] heeft mij bericht dat u geen toestemming heeft gegeven om als procespartij in die procedure op te treden.Het is goed om te weten hoe dit zit. Mijn vraag aan u is, of dat juist is.Kunnen we even bellen hierover?”1.6    Bij e-mail van 6 mei 2021 heeft verweerder de heer S onder meer geschreven:“Naar aanleiding van onderstaande email hebben elkaar telefonisch gesproken over de “stalkende emails” van [klager].(…)U heeft mij verteld dat u een paar jaar geleden contact met de PvdA heeft gehad over het feit dat [klager] u lastig valt met allerlei mails en dat u wilde dat dit stopte.Veel partijleden werden door [klager] bestookt met mails, meermalen per dag van verschillende mailadressen.U kunt zich niet herinneren of u de uitgebrachte dagvaarding mede namens u is uitgebracht.War daarvan zij, u heeft aangegeven helemaal te staan achter de acties tot beteugeling van het verzenden van spam door [klager].”1.7    De heer S heeft verweerder hierop bij e-mail van eveneens 6 mei 2021 meegedeeld dat hij de inhoud van verweerders brief onderschrijft.

2    KLACHT2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in juli 2018 namens een fictieve partij (de heer S) een kort gedingprocedure jegens klager aanhangig heeft gemaakt.

3    VERWEER3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.4    BEOORDELING4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de wederpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.4.2    Klager verwijt verweerder dat hij in juli 2018 mede namens de heer S een kort geding jegens klager aanhangig heeft gemaakt, terwijl de heer S daarvan niet op de hoogte was.4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder naar aanleiding van de klacht van klager contact heeft opgenomen met de heer S. De heer S heeft verweerder meegedeeld dat hij zich niet meer kan herinneren dat de in juli 2018  uitgebrachte dagvaarding mede namens hem is uitgebracht, maar wel dat hij een paar jaar geleden contact heeft gehad met de PvdA over het feit dat klager hem lastig viel met allerlei e-mails en dat hij wilde dat dit stopte en dat hij helemaal achter de acties staat tot beteugeling van het verzenden van spam door klager. Daargelaten de vraag of de heer S wist dat de dagvaarding mede namens hem was uitgebracht – hetgeen niet kan worden vastgesteld omdat de heer S zich dat niet meer kan herinneren – heeft de heer S in ieder geval achteraf ingestemd met het uitbrengen van de dagvaarding. Verweerder valt daarom geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSINGDe voorzitter verklaart:de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 20 september 2021