Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-10-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:216

Zaaknummer

21-793/A/DH/W

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van deRaad van Discipline in het ressort Amsterdamvan 11 oktober 2021in de zaak 21-793/A/DH/Wnaar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:

verzoeker

1.    DE FEITEN1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) zijn twee klachtzaken aanhangig onder nummers 21-305/DH/DH en 21-418/DH/DH met verzoeker als klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg als verweerder. 1.2    Bij afzonderlijke beslissingen van 30 juni 2021 heeft de voorzitter van de raad in beide zaken alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen is verzoeker in verzet gegaan. De raad heeft de behandeling van de verzetzaken vervolgens gepland op 27 september 2021.1.3    Bij e-mail van 10 september 2021 heeft de secretaresse van verweerder de griffie van de raad meegedeeld dat verweerder op 27 september 2021 helaas verhinderd is. Bij e-mail van 20 september 2021 heeft de griffie van de raad verweerder namens de griffier meegedeeld dat de voorzitter geen grond ziet de behandeling aan te houden en dat de zaken buiten zijn aanwezigheid zullen worden behandeld. De e-mail is in cc aan verzoeker gestuurd.1.4    Bij e-mail van 20 september 2021 heeft verzoeker de griffie van de raad onder meer geschreven:“Ik vermoed dat er iets niet goed gaat.Ik ken nog geen oproep.Zou U zo vriendelijk willen zijn om mij een kopie van de oproep te doen toekomen.(…)Voorts het volgende.Bij deze wil ik U berichten dat ik ABSOLUUT niet akkoord ga met een behandeling zonder zijn aanwezigheid. Ik verzoek de Raad van Discipline om hem als getuige op te roepen.”1.5    Bij e-mail van 21 september 2021 heeft de griffie van de raad verzoeker een kopie van de definitieve oproep van 24 augustus 2021 toegestuurd en hem meegedeeld dat zijn bericht zal worden voorgelegd aan de raad en op de zitting verder kan worden besproken.1.6    Bij e-mail van 24 september 2021 11:52 uur heeft verzoeker de griffie van de raad onder meer geschreven:“Als eerste de oproep.Ik kende deze niet totdat ik de oproep via U ontving.(…)Ik woon en werk vanuit het buitenland.(…)Doordat ik eerst nu met de oproep wordt geconfronteerd ben ik van mening dat ik niet voldoende tijd heb om de zaak goed voor te bereiden.(…)Ik heb U laten weten dat ik absoluut niet akkoord ga met het wegblijven van [verweerder].Ik heb verzocht om hem als getuige te doen horen. Ik volhard daarin. Ik ga niet akkoord met een behandeling van mijn verzoek op zitting.(…)Ik word voor een skype zitting opgeroepen. Daarbij wordt vermeld dat als de internetverbinding wegvalt er verder kan worden gegaan met een telefoon verbinding.Gezien de complexiteit van de zaken (…) ga ik niet akkoord met de Skype zitting en/of een behandeling van de zaken per telefoon.(…)Tot slot wil ik een beroep doen op het Fair Trial beginsel.(…)Ik verzoek en dring erop aan dat de zitting van maandag wordt verzet naar een zitting waar een ieder fysiek aanwezig kan zijn en ook [verweerder].Gaarne verneem ik van U per ommegaande.”1.7    Bij e-mail van 24 september 2021 16:39 uur heeft verzoeker de griffie van de raad meegedeeld dat als hij niet voor 17:00 uur een antwoord ontvangt op de verzoeken die hij in zijn eerdere e-mails heeft gedaan, hij zich genoodzaakt ziet te doen wat hij dienstig acht.1.8    Bij e-mail van 27 september 2021 10:30 uur heeft verzoeker de wraking verzocht van de leden van de raad die de verzetzaken op 27 september 2021 zouden behandelen, te weten mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. M.G. van den Boogaard en mr. M.P. de Klerk (hierna: de tuchtrechters).1.9    Bij hun schriftelijke reactie van 3 oktober 2021 hebben de tuchtrechters bericht dat en waarom zij niet berusten in de wraking.1.10    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van het wrakingsverzoek met de bijlagen en de reactie van de tuchtrechters. 

2    BEOORDELING2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.2.3    Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Pas op maandagochtend 27 september 2021 heeft hij een reactie gekregen op de door hem op 20 en 24 september 2021 ingediende verzoeken. Hij heeft toen telefonisch contact gehad met de griffier en werd niet vrolijk van de manier waarop hij te woord werd gestaan. De griffier wilde per se uitproberen of een verbinding via Microsoft Teams makkelijk tot stand te brengen was, terwijl er nog niet was beslist op zijn verzoek om een fysieke zitting. De griffier heeft verzoeker verder meegedeeld dat zijn verzoek om verweerder als getuige te horen op de zitting zal worden besproken. Verzoeker kon daarmee niet akkoord gaan en zag zich daarom genoodzaakt de tuchtrechters te wraken. Het niet beantwoorden van zijn diverse verzoeken kan immers niet anders worden gezien dan een weigering daarop te reageren, aldus verzoeker. 2.4     Het verweer van de tuchtrechters luidt dat de procesrechtelijke beslissing is genomen de behandeling per video-zitting toch een aanvang te laten nemen, ondanks dat verzoeker stond op fysieke aanwezigheid van verweerder ter zitting en het bezwaar van verzoeker tegen het voornemen zijn beide verzetzaken te behandelen tijdens een video-zitting. De beslissing is mede genomen omdat de griffier verzoeker had bericht dat hij bij het tot stand brengen van de video-verbinding hulp van de griffie zou ontvangen en hij desnoods telefonisch gehoord zou kunnen worden wanneer een beeldverbinding niet tot stand zou komen, een en ander zoals bij de raad gebruikelijk is in het geval van een video-zitting. Verzoeker had op die zitting zijn verzoeken kunnen herhalen en onderbouwen en eventueel aanhouding kunnen vragen. Verzoeker heeft de uitlatingen van de griffier kennelijk ook zo begrepen dat hij op de zitting de gelegenheid zou krijgen zijn verzoeken te herhalen en toe te lichten en dat er dus nog geen beslissing op zijn verzoeken was genomen. Hij heeft de raad echter, nog voordat de zitting was aangevangen, gewraakt. Gelet op deze feitelijke gang van zaken is geen sprake van blijk van vooringenomenheid en partijdigheid dan wel de schijn daartoe gewekt of is anderszins zodanig gehandeld dat daarmee geen recht is gedaan aan een behoorlijke behandeling ter zitting, aldus de tuchtrechters.2.5    De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing om de behandeling van de verzetzaken per video-zitting ondanks de door verzoeker gedane verzoeken een aanvang te laten nemen, niet kan meebrengen dat sprake is van gegronde vrees voor rechterlijke onpartijdigheid. Het gaat hier om een procedurele beslissing die is voorbehouden aan de tuchtrechters. Verzoeker heeft nimmer aangegeven welk belang hij zou hebben bij toewijzing van zijn verzoeken. Dat had hij kunnen doen tijdens de door de tuchtrechters bepaalde video-zitting. Aan een dergelijke beslissing valt niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Zwaarwegende omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gebleken. Gesteld noch gebleken is dat bij de tuchtrechters bij het nemen van de beslissing sprake was van enige vooringenomenheid noch zijn er feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat vrees voor zulke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. 

2.6    Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

BESLISSINGDe wrakingskamer:- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond.- bepaalt dat de verzetzaken, met zaaknummers 21-305/DH/DH en 21-418/DH/DH, zullen worden behandeld op een nader door de raad te bepalen datum.    Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 11 oktober 2021