Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-10-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:186

Zaaknummer

210234

Uitspraak

BESLISSING

van 11 oktober 2021

in de zaak 210234

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

mr. E.J. Henrichs

Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Amsterdam

deken

 

1        HET BEKLAG

1.1        Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 21 juli 2021. Klager heeft een beklag d.d. 22 juli 2021 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beklag is op 22 juli 2021 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier:

-        de e-mail van 9 augustus 2021 van de deken;

-        de e-mail van 9 augustus 2021 van klager;

-        de e-mail van 2 september 2021 van klager;

-        de e-mail van 13 september 2021 van de griffie van het hof.

2.3        Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

3        FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1        In een e-mail van 13 juli 2021 heeft klager het volgende aan de deken bericht:

“Het is mij helaas niet gelukt om een advocaat te vinden in de komende aansprakelijkheidszaak t.a.v. mevrouw [R.] van BDM. De tuchtklacht heb ik gewonnen:

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TADRAMS_2021_21

Het gaat er met name om dat deze mevrouw onder andere twee omgangszaken zou starten voor omgang met mijn zoon, maar dit niet deed. Bijgevoegd vindt u tevens de 5 afwijzingen. Graag hoor ik zo spoedig mogelijk weer van u?”

3.2        De deken heeft bij brief van 21 juli 2021 op het verzoek van klager van 13 juli 2021 gereageerd. De deken heeft in deze brief onder meer geschreven:

“In goede orde ontving ik uw e-mail van 13 juli 2021 met het verzoek om een advocaat aan te wijzen in verband met de aansprakelijkstelling van mr. R en het advocatenkantoor BDM omdat (…).

Naar aanleiding van uw verzoek om aanwijzing van een advocaat bericht ik u dat op grond van artikel 13 Advocatenwet de deken een advocaat kan aanwijzen, indien het gaat om een kwestie, waarbij bijstand/vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven, dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden.

Uit uw e-mailbericht kan ik niet afleiden dat vertegenwoordiging van een advocaat verplicht is.

Ik wijs uw verzoek dan ook af.”

 

4        BEOORDELING

beklag

4.1        Klager is het niet eens met de afwijzende beslissing van de deken van 21 juli 2021. Volgens klager is bijstand van een advocaat wettelijk verplicht, omdat hij een civiele procedure tegen een voormalig advocaat wil starten waarbij de hoogte van de schade nog niet vaststaat. 

verweer deken

4.2        Volgens de deken heeft klager geen verzoek tot aanwijzing van een advocaat gedaan voor een civiele procedure tegen een voormalig advocaat, maar heeft hij een verzoek gedaan voor een aansprakelijkstelling die een burger zelf kan doen. Zeker aangezien klager stelt dat hij een juridische opleiding heeft voltooid en kenbaar heeft gemaakt dat hij op korte termijn dat advocatuur in wil gaan, mag van hem verwacht worden dat hij een dergelijke aansprakelijkstelling zelf kan behandelen en onderbouwen, aldus de deken.

toetsingskader

4.3        Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

beoordeling

4.4        Klager heeft in zijn beklag geschreven dat voor een civiele procedure van onbepaalde waarde (het gaat om een schadestaatprocedure tegen een voormalig advocaat) bijstand van een advocaat verplicht is. In zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat heeft hij medegedeeld dat het om een “aansprakelijkheidszaak” gaat. Bij dat verzoek heeft hij vijf afwijzingen van door hem benaderde advocaten gevoegd. Uit die afwijzingen blijkt niet dat het om een kansloze zaak gaat. De advocaten schrijven dat zij of geen tijd hebben of dat het hun rechtsgebied niet is.

4.5        Gelet op voorgaande kan het hof de deken niet volgen in zijn stelling dat klager enkel om een advocaat heeft verzocht voor een aansprakelijkstelling waarvoor geen bijstand van een advocaat nodig is. Een redelijk uitleg van het verzoek brengt mee dat klager een advocaat wenst voor een civiele procedure tegen zijn voormalig advocaat.

4.6        Het hof is dan ook van oordeel dat de deken het verzoek van klager in zijn e-mail van 13 juli 2021 aldus te beperkt heeft opgevat door de door klager genoemde ‘aansprakelijkheidszaak” te interpreteren als een aansprakelijkstelling waarvoor geen advocaat nodig is. Daarbij overweegt het hof dat het door de deken als verweer aangevoerde argument dat klager zelf juridisch geschoold zou zijn, de beslissing van de deken niet kan dragen. Immers, het toetsingskader van artikel 13 Advocatenwet biedt geen ruimte om het opleidingsniveau van een rechtszoekende in deze mate te laten meewegen.

4.7         Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat het beklag gegrond is. Het hof gaat ervan uit dat de deken met inachtneming van het bovenstaande het verzoek (tot aanwijzing van een advocaat voor een civiele procedure tegen zijn voormalig advocaat) opnieuw ter hand zal nemen en een nieuwe beslissing zal nemen.

 

5        BESLISSING

[het] Hof van Discipline:

5.1 verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 21 juli 2021 gegrond.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G.C. Endedijk en A.M.J.G. van Amsterdam, leden, en mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2021.

griffier         voorzitter   

De beslissing is verzonden op 11 oktober 2021.