Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:212
Zaaknummer
21-531/AL/NN/D
Inhoudsindicatie
Toewijzing van een vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet. De raad gelast de tenuitvoerlegging van de door het Hof van Discipline bij beslissing van 21 mei 2021 aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken;
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 27 september 2021
in de zaak 21-531/AL/NN/D
naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet van:
deken
jegens
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 juni 2021 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord Nederland (hierna: de deken) een vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet bij de raad ingediend. De brief met bijlagen is op diezelfde datum ontvangen.
1.2 De vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet is behandeld op de zitting van de raad van 23 juli 2021. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het onder 1.1 genoemde dossier en het verweerschrift van verweerder van 4 juli 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de vordering ex artikel 48e van de Advocatenwet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.2 Het Hof van Discipline (hierna: het hof) heeft bij beslissing van 21 mei 2021 (zaaknummer 200291D) een dekenbezwaar over verweerder gegrond verklaard. Het hof heeft in zijn beslissing het volgende overwogen:
“Het hof is dan ook van oordeel dat verweerder vanaf het eerste verzoek van de deken van 22 juli 2020 had dienen mee te werken aan het verstrekken van de gevraagde dossiers, van welke dossiers de deken dan zo nodig een kopie had kunnen maken (art. 5:17 lid 3 Awb). Van een bijzonder geval als bedoeld in Regel 29 is het hof niet gebleken. Dat het mogelijk ook dossiers betrof waar verweerder geen bemoeienis mee had gehad stond en staat aan het voldoen aan dat verzoek niet in de weg. Het verzoek kan worden gedaan jegens een ieder die over de desbetreffende informatie beschikt. Bovendien wil de deken ook onderzoek doen naar de wijze van praktijkvoering van het kantoor waaraan verweerder is verbonden. Het is aan de deken om zelfstandig te beoordelen of de dossiers relevant zijn voor haar onderzoek. Overigens heeft verweerder in zijn brief van 23 juli 2020 zelf vermeld dat er enige dossiers van zijn oud-collega’s op zijn naam waren gezet. Wat daar verder van zij, onweersproken is gebleven dat verweerder feitelijk over de dossiers beschikt en dat de dossiers zich in zijn kantoor bevinden. Verweerder had zijn oud-collega’s kunnen informeren dat hij omwille van een verzoek van de deken in het kader van toezicht gehouden was om ook hun dossiers af te geven. Het was dan aan die oud-collega’s om zich zo nodig tot de deken te wenden als zij daar bezwaar tegen hadden.”
Het hof heeft verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken opgelegd met een proeftijd van twee jaren en heeft als algemene voorwaarde gesteld dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet en heeft als bijzondere voorwaarde gesteld dat verweerder gehouden is om in het lopende onderzoek van de deken volledige medewerking te verlenen en binnen twee weken na deze beslissing de deken inzage te geven in de door de deken bij brief van 22 juli 2020 verzochte dossiers voor zover die dossiers nog niet door verweerder aan de deken ter beschikking zijn gesteld.
2.3 Na deze beslissing van het hof heeft de deken (nogmaals), bij e-mail van 31 mei 2021, aan verweerder verzocht om de dossiers aan haar ter beschikking te stellen.
2.4 Bij e-mail van 1 juni 2021 heeft verweerder als volgt op dat verzoek van de deken gereageerd:
“Het is voor mij niet meer mogelijk om te beschikken over (gearchiveerde) dossiers van (oud-) collega’s. Ik kan dan ook niet voldoen aan het gevraagde.”
3 VERZOEK
3.1 De deken vordert dat de raad last geeft dat alsnog tot de tenuitvoerlegging zal worden overgegaan van:
- de (voorwaardelijke) schorsing van 6 weken, zoals bepaald in de beslissing van het hof van 21 mei 2021 (nummer 200291D).
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet aan de voorwaardelijke veroordeling kan voldoen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de dossiers die betrekking hebben op zijn praktijk heeft overgelegd, maar hij weigert om zijn oud-collega’s ‘voor de bus te gooien’ zonder dat daar een goede reden voor wordt gegeven. Die dossiers gaat hij om die reden niet ter beschikking stellen. Als de deken een onderzoek wil doen naar de praktijkvoering van die oud-collega’s, kan ze de dossiers bij hen opvragen. Ze zou ook een verzoek kunnen doen aan de directie van [advocatenkantoor], aldus verweerder.
4.2 Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij nog steeds de feitelijke beschikking over de dossiers heeft, maar dat hij de dossiers niet aan de deken ter beschikking wilt stellen omdat na de beslissing van het hof van 21 mei 2021 de directie van zijn advocatenkantoor (bestaande uit verweerder zelf en een compagnon) - op initiatief van verweerder - heeft besloten om deze dossiers niet af te geven.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft na de beslissing van het hof van 21 mei 2021 en na een nieuw verzoek van de deken wederom de genoemde dossiers niet aan de deken ter beschikking gesteld. De raad is van oordeel dat verweerder daarmee in de proeftijd de door het hof opgelegde bijzondere voorwaarde heeft geschonden.
5.2 Verweerder heeft - net als in de klachtprocedure die heeft geleid tot de beslissing van het hof - aangevoerd dat enkele dossiers betrekking hebben op zijn oud-collega’s en dat hij de dossiers om die reden niet aan de deken ter beschikking behoeft te stellen. Het hof heeft daarover in zijn beslissing reeds overwogen dat het feit dat het mogelijk ook dossiers betrof waar verweerder geen bemoeienis mee had gehad niet aan het voldoen aan het verzoek van de deken in de weg staat. De raad sluit zich bij die overweging aan en is van oordeel dat verweerder ook met betrekking tot die dossiers gehouden was die aan de deken ter beschikking te stellen.
5.3 Met betrekking tot de andere door verweerder aangevoerde omstandigheid dat hij niet kan voldoen aan de opgelegde bijzondere voorwaarde, stelt de raad vast dat het bestuur van het advocatenkantoor - na de beslissing van het hof - maatregelen heeft getroffen ten gevolge waarvan hij de dossiers niet meer zou kunnen afgeven. De raad constateert dat die maatregelen bewust en op initiatief van verweerder zijn genomen om niet te hoeven voldoen aan het verzoek van de deken. Anders dan verweerder is de raad van oordeel dat verweerder met deze handelwijze, mede gelet op het feit dat verweerder nog steeds de feitelijke beschikking heeft over de dossiers, niet onder zijn verplichtingen uit kan komen. Verweerder heeft ten onrechte geen medewerking verleend aan het onderzoek van de deken.
5.4 Gelet op het vorenoverwogene zal de raad met toepassing van artikel 48e van de Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van het hof voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
- gelast de tenuitvoerlegging van de door het Hof van Discipline bij beslissing van 21 mei 2021 (200291D) aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken;
- bepaalt dat de schorsing ingaat op 11 oktober 2021, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat de schorsing niet ten uitvoer zullen worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P. Th. Mantel, E.M.G. Pouls, M.J.J.M. van Roosmalen en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 27 september 2021