Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:160

Zaaknummer

21-061/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over de dienstverlening. Dat verweerder in zijn communicatie met klaagster is tekort geschoten is naar het oordeel van de raad uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken. Naar het oordeel van de raad is de klacht te algemeen geformuleerd en onvoldoende geconcretiseerd. De raad overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. De raad stelt vast dat klaagster de klacht niet met concrete feiten en omstandigheden heeft toegelicht en onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van klaagsters stellingen ontbreekt. Ter zake het verwijt van klaagster dat de door verweerder vervaardigde brieven en processtukken vol stonden met taalfouten heeft te gelden dat verweerder dit verwijt uitdrukkelijk heeft weersproken, terwijl klaagster stukken waaruit de juistheid van haar verwijt blijkt niet, ook niet na daartoe door de deken te zijn verzocht, heeft overgelegd. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 20 september 2021

in de zaak 21-061/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

Klaagster

 

over:

 

Verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief d.d. 23 januari 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 19 januari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-027 van de deken ontvangen.

1.3    De klachtzaak is behandeld op de zitting van de raad van 5 juli 2021. Daarbij waren aanwezig klaagster, vertegenwoordigd door de heer JV, statutair directeur, en verweerder, bijgestaan door mr. G. Gelijktijdig met de klachtzaak 21-061/DB/ZWB zijn de klachtzaken 21-060/DB/ZWB, 21-062/DB/ZWB en 21-063/DB/ZWB ter zitting van 5 juli 2021 behandeld.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van:

-    het in 1.2 genoemde klachtdossier;

-    de nagekomen e-mails van klager d.d. 15 februari, 9, 20 en 26 mei 2021.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op de klachtdossiers en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder, gespecialiseerd in het bestuursrecht, heeft in de periode van 10 oktober 2018 tot en met 17 september 2019 aan klaagster rechtsbijstand verleend. Verweerder heeft in de periode van 30 juli 2019 tot en met 17 september 2019 eveneens aan de heer JV, zijnde de statutair directeur van klaagster, en aan diens zoon de heer CV en aan mevrouw B rechtsbijstand verleend. Ter zake de rechtsbijstandsverlening in die zaken is eveneens over verweerder geklaagd, waarover de raad bij afzonderlijke beslissing van heden met kenmerk 21-060, 21-062 en 21-063/DB/ZWB een oordeel geeft.

2.3    Op 10 oktober 2018 heeft verweerder van klaagster de opdracht aanvaard om haar bij te staan in de kwestie aangaande de door de Gemeente X jegens klaagster uitgeoefende bestuursdwang. Verweerder is klaagster nadien gaan bijstaan in diverse bestuursrechtelijke kwesties.

2.4     In aanloop naar een zitting bij de Raad van State heeft verweerder aan klaagster de mogelijkheid voorgehouden om in te stemmen met verwijdering van de container met de stroomvoorziening en het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een stroomgebouw.

2.5    De heer JV heeft zich negatief uitgelaten over de kwaliteit van de door verweerder geleverde diensten. Op 16 september 2019 heeft verweerder telefonisch aan klaagster medegedeeld dat hij zich diende te onttrekken als advocaat. Bij brief d.d. 17 september 2019 heeft verweerder de inhoud van het telefoongesprek bevestigd en uiteengezet om welke redenen hij zich heeft onttrokken als advocaat van klaagster. In deze brief heeft verweerder een overzicht van de lopende zaken gegeven, waarbij hij voor iedere zaak heeft aangegeven wat de stand van zaken was en welke actie moest worden ondernomen.

2.6    Bij brief d.d. 8 oktober 2019 heeft verweerder nog eens benadrukt dat de opmerkingen van klager over verweerders persoon en diens handicap hem ernstig storen en ongepast zijn.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

1.    de kwaliteit van geproduceerde processtukken was ondermaats;

2.    de communicatie was gebrekkig;

3.    het optreden ter zitting was ondermaats;

4.    het ontbrak aan deskundigheid om de zaak te behandelen;

5.    het belang van de cliënt stond niet voorop en de belangen van de wederpartij prevaleerden;

6.    de toezegging om de zaak (deels) over te dragen aan een collega is niet nagekomen;

7.    de toezegging om de declaratie samen op te stellen en uit te splitsen per cliënt en per dossier is niet nagekomen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 

5.2    Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4

    De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft het verwijt, dat de communicatie gebrekkig was, uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft in dat verband naar voren gebracht dat hij telefonisch bereikbaar is via het kantoornummer, zijn doorkiesnummer en zijn mobiele nummer en voorts per e-mail en per fax. Indien verweerder niet aanwezig is en er een bericht wordt achtergelaten pleegt hij dezelfde dag of de dag erna terug, aldus verweerder.

5.3    Dat verweerder in zijn communicatie met klaagster is tekort geschoten is naar het oordeel van de raad uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken. Naar het oordeel van de raad is de klacht te algemeen geformuleerd en onvoldoende geconcretiseerd.

5.4    De raad overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. De raad stelt vast dat klaagster de klacht niet met concrete feiten en omstandigheden heeft toegelicht en onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van klaagsters stellingen ontbreekt. Ter zake het verwijt van klaagster dat de door verweerder vervaardigde brieven en processtukken vol stonden met taalfouten heeft te gelden dat verweerder dit verwijt uitdrukkelijk heeft weersproken, terwijl klaagster stukken waaruit de juistheid van haar verwijt blijkt niet, ook niet na daartoe door de deken te zijn verzocht, heeft overgelegd. Bij gebreke van enige feitelijke grondslag worden de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 ongegrond verklaard.

5.5    Klachtonderdeel 5

Verweerder heeft uitdrukkelijk weersproken dat de belangen van klaagster niet voorop stonden en dat de belangen van de wederpartij prevaleerden. De raad heeft in de overgelegde stukken hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen enkel aanknopingspunt kunnen vinden voor de juistheid van dit (ernstige) verwijt. Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel bedoelt te klagen over het feit dat verweerder in aanloop naar een zitting bij de Raad van State aan klaagster een advies heeft uitgebracht over een mogelijke minnelijke regeling, overweegt de raad dat gedragsregel 5 juist voorschrijft dat de advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Het was dan ook de taak van verweerder om de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken en met klaagster te bespreken. Dat verweerder zich daarbij of bij de behandeling van de zaken van klaagster in het algemeen op enigerlei wijze heeft laten leiden door de belangen van de wederpartij is geenszins gebleken. Klachtonderdeel 5 is derhalve ongegrond.

5.6    Klachtonderdelen 6 en 7

De klachtonderdelen 6 en 7 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij de toezeggingen om de zaak (deels) over te dragen aan een collega en om de declaratie samen op te stellen en uit te splitsen per cliënt en per dossier niet is nagekomen. Verweerder heeft uitdrukkelijk weersproken dat hij deze toezeggingen aan klaagster heeft gedaan. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is ter zake deze klachtonderdelen niet het geval. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt zal de raad ook de klachtonderdelen 6 en 7 ongegrond verklaren.

5.7    De raad heeft op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet kunnen vaststellen dat sprake is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder. Gelet op het voorgaande zal de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2021.

 

Griffier    Voorzitter