Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:195

Zaaknummer

21-328/AL/OV/D

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Advocaat in privéhoedanigheid. De raad verklaart het dekenbezwaar gedeeltelijk gegrond. De raad overweegt dat verweerder zich grievend en beledigend heeft uitgelaten over de politie, het openbaar ministerie en de rechterlijke macht. Dat heeft hij gedaan in een (privé-)rechtszaak en in de media. De raad acht dat gedrag zeer laakbaar. Op de zitting van de raad heeft verweerder aangegeven dat de door hem gedane uitlatingen feitelijk juist zijn. Verweerder lijkt daarmee het verwijtbare van zijn handelen niet in te zien. Die houding van verweerder vindt de raad zorgelijk. In het voordeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat hij niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. De raad legt een voorwaardelijke schorsing op voor de duur van twee weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 september 2021

in de zaak 21-328/AL/OV/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

 

deken

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 april 2021, met bijlagen, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder. 

1.2    Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 30 juni 2021 in aanwezigheid van de deken en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van verweerder van 16 juni 2021.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder is op 11 december 2015 een sanctie opgelegd van € 130,-, vermeerderd met € 7,- administratiekosten, omdat voor zijn uit Duitsland geïmporteerde auto geen geldig keuringsbewijs zou zijn afgegeven.

2.3    De gemachtigde van verweerder, zijn kantoorgenoot mr. A., heeft op 21 januari 2016 administratief beroep ingesteld tegen deze sanctie en heeft om een kostenvergoeding verzocht.

2.4    Bij mededeling van 10 mei 2016 heeft het CJIB laten weten dat de officier van justitie het administratief beroep kennelijk ongegrond heeft verklaard.

2.5    Bij brief van 13 juni 2016, ontvangen op 14 juni 2016, heeft verweerder beroep ingediend tegen die beslissing.

2.6    Bij brief van 2 januari 2017 is verweerder via zijn gemachtigde uitgenodigd om op 9 februari 2017 ter zitting van de kantonrechter te verschijnen.

2.7    Ter zitting van 9 februari 2017 zijn een gemachtigde van de officier van justitie, verweerder en mr. S. namens verweerder verschenen. Het proces-verbaal van die zitting luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Daags voor de behandeling van de zaak ter zitting neemt de gemachtigde van de officier van justitie telefonisch contact op met de gemachtigde van betrokkene. In een email van de gemachtigde van de officier van justitie aan de gemachtigde van betrokkene ter bevestiging van het gesprek wordt aangegeven dat hij de kantonrechter ter zitting zal vragen om het beroep gegrond te verklaren en één punt toe te kennen bij wijze van proceskostenvergoeding, met gewicht “licht”, 0,5. De gemachtigde van de officier van justitie deelt mee dat het natuurlijk vrij staat om ter zitting te verschijnen [maar nodig acht hij dat kennelijk niet]. Hij biedt verder excuses aan voor het niet eerder opmerken van de onjuist opgelegde APK sanctie. De email is in kopie aan de kantonrechter toegestuurd, die daarop aan de gemachtigde van de officier van justitie heeft gevraagd of, als de bedoeling van zijn communicatie met de gemachtigde is het voorkomen van een onnodige gang naar de kantonrechter, het niet passender is om een vergoeding van 2 punten aan te bieden, één voor het beroepschrift in elke fase, gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dat heeft de gemachtigde van de officier van justitie, die zich daarin kon vinden, op verzoek van de kantonrechter aan de gemachtigde van betrokkene nog steeds op de dag voor de zitting doorgegeven. Om de efficiëntie van de gemachtigde en betrokkene te dienen heeft de kantonrechter voor alle duidelijkheid nog aanleiding gezien om aan de gemachtigde van betrokkene, met kopie aan de gemachtigde van de officier van justitie, te laten weten dat hij van zijn kant geen toegevoegde waarde ziet in een verschijning ter zitting, ook al blijft gemachtigde “natuurlijk van harte welkom”. Gemachtigde liet de kantonrechter achttien minuten later weten dat hij niet zal verschijnen maar mogelijk betrokkene wel.”

2.8    De kantonrechter heeft op 13 februari 2017 beslist dat de beroepen van verweerder  gegrond zijn en heeft de officier van justitie veroordeeld tot vergoeding van proceskosten ter zake van beroepsmatig verleende rechtshulp tot een bedrag van € 744,-.

2.9    In 2018 heeft verweerder om uitbetaling van de proceskostenveroordeling verzocht. Bij brief van 19 april 2019 is verweerder gevraagd om de gegevens van zijn gemachtigde door te geven zodat de kostenveroordeling aan de gemachtigde kan worden overgemaakt.

2.10    Verweerder heeft daarop aangegeven dat het bedrag rechtstreeks aan hem moet worden voldaan en hij heeft de gegevens van zijn gemachtigde niet verstrekt.

2.11    Bij exploit van 22 februari 2021 wordt aangezegd dat de deurwaarder namens verweerder voornemens is om executoriaal beslag te leggen op roerende goederen onder de Staat, bij niet tijdige betaling van de proceskosten ten bedrage van € 744,-.

2.12    Op 25 februari 2021 heeft de deurwaarder op instructie van verweerder in de rechtbank Almelo beslag proberen te leggen op een schilderij. In een bericht aan de minister van justitie en veiligheid van 26 februari 2021 heeft verweerder hierover het volgende geschreven:

“Een schilderij, dat ooit door de Staat was bestemd voor de aankleding van de centrale hal van de Almelose Rechtbank. Een paar jaar geleden had iemand er "aanstoot" aan genomen. Dat leidde nog tot kamervragen. Mijn uitleg van de voorstelling op het schilderij is dat die "keurige heren in pakken" het rapalje van het OM voorstelt, dat doet alsof ze de weerloze dame helpen, maar dat uiteindelijk alleen aan het eigen gerief denkt. Het aan het eigen gerief komen, lijkt het bestaansrecht van het OM te zijn. Dat is inderdaad heel aanstootgevend. Hoe dan ook: er is ergens anders in het gebouw - buiten het voor het publiek toegankelijke gebied, in het hoofdtrappenhuis - een groot stuk blinde muur gevonden, waarnaartoe het grote werk (ongeveer 4m x 4m) toen maar is overgebracht. Het is niet gelukt om beslag te leggen, want het personeel van de rechtbank heeft verhinderd dat de deurwaarder het werk heeft kunnen zien. De debiteur gaat er nu eerst over delibereren of de schuldeiser in de gelegenheid gesteld zal worden zijn grosse ten uitvoer te leggen, zo begreep ik van de deurwaarder. Ik ga daar niet op wachten. Inmiddels gaf ik de deurwaarder dan ook de instructie om met bekwame spoed executoriaal verhaalsbeslag te leggen op de aandelen die de Staat houdt in Royal Schiphol Group N.V.”

2.13    Op 26 februari 2021 heeft de coördinator Algemene Juridische Zaken/klachtbehandeling bij het parket aan de deurwaarder weten dat over deze zaak contact kan worden opgenomen met het CJIB. Hij geeft nogmaals aan dat als de gegevens van de gemachtigde worden opgegeven het bedrag aan de gemachtigde zal worden betaald Vervolgens heeft verweerder hem gebeld en hem medegedeeld dat hij zelf advocaat is en het geld aan hem moet worden betaald. Vervolgens heeft verweerder de coördinator het volgende e mailbericht gestuurd:

“Inmiddels ben ik met het incasseren van de aan mij toegewezen vordering vele tientallen uren kwijt, waarbij medewerkers van CJIB en OM steeds opnieuw afspraken en toezeggingen niet nakwamen. Een bevriende oud­OvJ heeft mij eens gezegd, dat het OM de grootste criminele organisatie van Nederland is. Ik heb dat toen met een korreltje zout genomen, maar ik moet erkennen dat het OM zich als een hufterige autoritaire organisatie opstelt. Ze is mijn "langste" debiteur ooit en de enige die niet lijkt te begrijpen, dat rechterlijke uitspraken in een rechtsstaat nagekomen moeten worden. De Staat is de enige persoon jegens wie ik ooit een uitspraak ten uitvoer heb moeten leggen.”

2.14    Op 15 januari 2020 is aan verweerder een sanctie opgelegd van € 95,-, omdat betrokkene op 19 juli 2019 als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat heeft vastgehouden. Op 25 augustus 2020 is aan verweerder een dwangbevel van 19 augustus 2020 van de Minister voor Rechtsbescherming betekend ter uitvoering van dit dwangbevel dat strekt tot betaling van € 400,45. Op 8 september 2020 is verzet ingediend bij de griffie van de rechtbank. De gemachtigde van verweerder heeft verzocht het verzet gegrond te verklaren met toewijzing van een proceskostenveroordeling.

Op 25 februari 2021 wordt het verzetschrift ter openbare terechtzitting bij de rechtbank behandeld. Verweerder en zijn gemachtigde, mr. B., zijn op die zitting aanwezig. Verweerder heeft op die zitting, voor zover relevant en overeenkomstig een eerder overgelegde pleitnota, het volgende verklaard:  

“Ik zit hier in een voor mij niet alledaagse positie. Het is voor mij de tweede keer dat ik hier in deze zittingzaal verschijn in verband met privé-heibel met het OM. Ik vul mijn advocate aan, om aandacht te vragen voor feiten die in de toepasselijke rechtsregels niet rechtstreeks een rol spelen. Die feiten wil ik hier toch noemen. De feiten hangen onder meer samen met de innige band tussen zittende magistratuur en staande magistratuur. Ik heb het OM leren kennen als een in zichzelf gekeerde organisatie, die eigenlijk nog slechts nastreeft het eigen gelijk te halen en daartoe geen enkel middel onbenut laat. In een dikke twintig jaar advocatuur heb ik zelf nog bijna nooit meegemaakt dat politie of OM afspraken nakwamen. Hun organisaties zijn door en door verrot; ze hebben geen idee van de reden dat ze bestaan. Van de MvJ&V valt op dit punt ook niet veel te verwachten, want die figuur is zelf één groot integriteitsprobleem. Bij sommige advocaten had “een Grapperhausje doen” al de betekenis van “neuken met de stagiaire”, voordat het deze zomer een nieuwe betekenis kreeg.

Nog niet zo lang geleden hebben we het rapport van de commissie Fokkens gehad, over de integriteit van het OM. Het ging over de zaak van een PG, die het deed met een Hoofd-OvJ van het functioneel parket. Volgens het rapport bestaan er “OM-brede cultuurproblemen in de omgang met integriteitsissues”. Daarbij is problematiserend, dat binnen de rechterlijke instellingen de OvJ’s en de rechters te erg mengen. Door de enkele omstandigheid dat ze bijvoorbeeld samen één kantine delen, waarin andere ketenpartners niet welkom zijn, ontstaat er onbewuste bias ten voordele van het OM. Op die manier raakt de zittende magistratuur geïnfecteerd door het virus dat OM heet. Zo nu en dan komen we daarvan iets tegen in de pers.

(…) Dit soort fraudes zijn in Nederland alledaagse toestanden, waar het OM van weet, waar het OM soms zelf de hand in heeft. Ze zien bijna nooit het daglicht, maar het gebeurt voortdurend. Miljoenen Nederlanders hebben van het gelieg en gekonkel last, maar hebben niet de middelen of de energie om er tegen in het geweer te komen. Wie gaat er nu voor een kleine sanctie doen, wat ik hier nu aan het doen ben? Net als miljoenen andere Nederlanders heb ik er in mijn privé-leven ook last van. Maar anders dan de meeste Nederlanders heb ik wel de kans om me te verweren. Zo verzet ik me in deze procedure tegen de grootste criminele organisatie van Nederland: het OM.

Aan die veroordeling heeft het OM nu, vier jaar later, nog steeds niet voldaan. Pas na veelvuldig en vrij hinderlijk aandringen, heb ik recent een grosse gekregen. Het is de bedoeling vandaag executoriaal beslag te leggen op het schilderij dat in de hal van de Almelose rechtbank hing, maar dat na jaren verwijderd moest worden, omdat er een blote vrouwenborst op te zien was. Dat is symbolisch ook heel leuk, want je ziet er keurige heren in pakken, die aan een vrouwenborst zitten te friemelen. Dat deed me denken aan die schijnbaar keurige heren van het OM, in toga, waarvan in werkelijkheid geen donder deugt.

Dat komt niet bij ze op, want het kan deze horken geen donder schelen wat hun gepruts voor de burger voor gevolg heeft. Er is niemand die op die logische gedachte komt. De Organisatie van OM en CJIB is door en door verrot en het is in onze samenleving een fact of life aan het worden, dat je er als burger maar mee hebt om te gaan, dat je er maar mee moet dealen.

In Genesis 3 vers 3 lezen we, dat geen enkel schepsel listiger is dan de slang. Dat is duidelijk geschreven, voor de oprichting van het OM.”

2.15    Het CJIB heeft nader naar de zaak gekeken en er bleek sprake van kennelijke verschrijving bij het invullen van het betalingskenmerk bij het overboeken door verweerder. Voor het niet adequaat reageren in verzet door het CJIB op zijn verweer zijn excuses aangeboden door het CJIB.

2.16    Het dagblad Tubantia, daartoe op de hoogte gebracht en uitgenodigd door verweerder, heeft op 27 februari en 2 maart 2021 aandacht aan de zaak en aan verweerder besteed.

2.17    Naar aanleiding van signalen van de president van de rechtbank en de hoofdofficier van justitie is verweerder uitgenodigd door de deken voor een bespreking. Op 17 maart 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerder en zijn gemachtigde.

 

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.

a)    In de eerste zaak is aan verweerder een vergoeding van proceskosten ter zake beroepsmatig verleende rechtshulp toegekend ten bedrage van € 744,- terwijl er geen sprake was van een overeenkomst van opdracht met een rechtshulpverlener, noch was sprake van een door verweerder ontvangen declaratie van een rechtshulpverlener. Deze handelwijze is in strijd met de kernwaarde integriteit.

b)    Verweerder weigerde het rekeningnummer van zijn gemachtigde te verstrekken aan het CJIB -die daarom vroeg teneinde de proceskosten te kunnen overmaken-, omdat hij het zelf wilde ontvangen. Ook hier is de kernwaarde integriteit in het geding, alsmede toont verweerder zich onvoldoende onafhankelijk, een andere kernwaarde.

c)    In een andere zaak heeft verweerder het onnodig op een zitting aan laten komen. Zijn gemachtigde had immers aangegeven zelf niet te zullen verschijnen en akkoord te zijn met de regeling. Door wel te verschijnen - in aanwezigheid van een advocaat-stagiaire van zijn kantoor - heeft verweerder niet voor ogen gehouden dat in deze zaak een regeling in der minne de voorkeur verdiende boven een proces.

d)    Verweerder heeft beslag proberen te leggen onder de rechtbank (en niet onder het CJIB), hetgeen ongepast is en uitsluitend was bedoeld om overlast te bezorgen (kernwaarde integriteit).

e)    Verweerder heeft zich op de zitting op 25 februari 2021 en in de media (zoals hierboven omschreven) onnodig grievend uitgelaten over de rechterlijke autoriteiten (zittend en staand) en disrespect voor de rechterlijke autoriteiten (zittend en staand), zoals opgenomen in de advocateneed/belofte, getoond, zoals hierboven omschreven; hij memoreerde de zitting van februari 2017 en sprak steeds over Erik ten overstaan van een collega. Dit is ongepast en schaadt het vertrouwen in de advocatuur.

f)    Verweerder heeft zich in de media en als procespartij ter zitting, uitdrukkelijk geafficheerd als advocaat: "Gezien het feit dat ik advocaat ben", "In een dikke 20 jaar advocatuur heb ik  zelf nog bijna nooit meegemaakt dat politie of OM afspraken nakwamen"; "Tumult na scherpe uitlatingen advocaat"; "Als advocaat bij de Hoge Raad"+ foto met logo [advocatenkantoor]; Daarmee heeft hij de kernwaarde onafhankelijkheid geschonden. Met zijn gedragingen en uitlatingen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar onder meer het volgende verweer gevoerd.

Ontvankelijkheid

4.2    Mr. V. is geen deken. Daarom kan hij deze klacht niet als deken indienen. De deken kan zijn bevoegdheid niet mandateren. Daarom dient mr. V. niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Klachtonderdeel a)

4.3    Er was sprake van beroepsmatige rechtshulp. Er was wel een overeenkomst van opdracht aan een rechtshulpverlener. De vergoeding is toegekend door de rechter.

Klachtonderdeel b)

4.4    De officier van justitie was veroordeeld om aan verweerder te betalen. Niet valt in te zien op welke wijze de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid in het geding zijn.

Klachtonderdeel c)

4.5    Verweerder had een belang om op de zitting te verschijnen. Verweerder wilde het openbaar ministerie de mantel uitvegen vanwege de overlast die was veroorzaakt en hij wilde een toezegging van het openbaar ministerie bewerkstelligen over een herbeschouwing van een eerder opgelegde sanctie. Het stond verweerder vrij om zo te handelen.

Klachtonderdeel d)

4.6    Hetgeen verweerder heeft gedaan, was in overeenstemming met het recht. De beslaglegging diende er primair toe om de door het openbaar ministerie verschuldigde bedrag te innen en niet om overlast te veroorzaken.

Klachtonderdeel e)

4.7    Verweerder is met zijn bewoordingen de grenzen niet te buiten gegaan. Hetgeen hij heeft gezegd is in de kern waar.

Klachtonderdeel f)

4.8    Verweerder heeft de kernwaarde onafhankelijkheid niet geschonden. Verweerder heeft zich ook niet geafficheerd in de media als advocaat. De media heeft hem geafficheerd.

 

5    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de deken

5.1    Ter zitting heeft mr. V. verklaard dat hij lid is van de raad van de orde van advocaten en door de deken is gemandateerd om het onderhavige dekenbezwaar in te dienen. Artikel 23 van de Advocatenwet bepaalt dat de deken bij ontstentenis of verhindering wordt vervangen door een lid van de raad van de orde. Gelet op deze bepaling en de onbetwiste verklaring van mr. V. hieromtrent, is de raad van oordeel dat mr. V. het onderhavige dekenbezwaar mocht indienen. De raad acht het dekenbezwaar ontvankelijk.

Inhoudelijke beoordeling

5.2    De raad neemt in overweging dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: in privéhoedanigheid -, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.

Klachtonderdeel e)

5.3    Zoals de raad hierboven heeft vastgesteld, heeft verweerder in een procedure die hij als privépersoon voerde bij de kantonrechter een aantal opmerkingen gemaakt. Hij heeft het openbaar ministerie een criminele organisatie en door en door verrot genoemd. Hij heeft aangegeven dat de politie en het openbaar ministerie nooit afspraken nakomen. Hij heeft verklaard dat het openbaar ministerie de hand heeft in gepleegde fraudes en hij heeft verklaard dat de zittende magistratuur wordt geïnfecteerd door het virus dat OM heet.

5.4    Gelet op de omstandigheden dat verweerder deze opmerkingen maakte in een zittingzaal en zich in deze procedure meermaals - ook in de media - als advocaat heeft geafficheerd, zijn er naar het oordeel van de raad voldoende aanknopingspunten en is sprake van dusdanige verwevenheid met de praktijkuitoefening van verweerder als advocaat om de verweten gedragingen privé te toetsen aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven genoemd in artikel 46 Advocatenwet.

5.5    De raad acht (de gezamenlijkheid van) de bewoordingen van verweerder zodanig (onnodig) grievend en beledigend dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. De raad acht daarbij van belang dat een deel van de uitlatingen ook zijn geciteerd in een artikel in dagblad Tubantia, wat op initiatief van verweerder en met diens medewerking tot stand is gekomen. Bij de beoordeling van dit onderdeel acht de raad voorts van belang dat verweerder op de zitting van de raad heeft aangegeven dat hetgeen hij heeft gezegd in de kern waar is.

5.6    De raad komt tot de conclusie dat verweerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Dit onderdeel van het dekenbezwaar zal daarom gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel d)

5.7    Ook met betrekking tot dit klachtonderdeel zijn er voldoende aanknopingspunten en is sprake van dusdanige verwevenheid met de praktijkuitoefening van verweerder als advocaat om de verweten gedragingen privé te toetsen aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven genoemd in artikel 46 Advocatenwet. De raad acht daarbij van belang dat de gedragingen zich afspeelde in een gerechtsgebouw en verweerder zich ook met betrekking tot dit handelen zich als advocaat heeft geafficheerd.

5.8    De raad constateert dat verweerder beslag heeft willen leggen ten laste van de Staat op een schilderij dat hing het publieke gedeelte van een gerechtsgebouw. Verweerder lijkt dat enkel gedaan te hebben om reuring te veroorzaken en om de aandacht te vestigen op zijn (privé)geschil met het openbaar ministerie. De raad begrijpt uit hetgeen verweerder op de zitting van de raad heeft aangevoerd dat dit ook juist de bedoeling was. Hoewel misstanden aan de kaak mogen worden gesteld, is verweerder door zo te handelen grenzen overgegaan. Verweerder heeft een partij - namelijk de rechtbank - in een conflict betrokken die daarbij niet betrokken was. Verweerder had minder verstrekkende middelen kunnen gebruiken om zijn punt te maken. Hij had bijvoorbeeld beslag kunnen leggen op een ander goed of hij had in gesprek kunnen gaan met de deken of (hoofd)officier van justitie. De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel zal daarom gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel a)

5.9    De raad heeft vastgesteld dat verweerder ter zitting van de kantonrechter is bijgestaan door een advocaat. De kantonrechter heeft de vergoeding toegekend. De raad is onder die omstandigheden van oordeel dat niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder. Dat er geen sprake zou zijn van een overeenkomst van opdracht met een rechtshulpverlener – zoals aangevoerd door de deken - maakt dat niet anders en wordt bovendien door verweerder betwist. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.10    Verweerder heeft - als privépersoon - verzocht om de vergoeding aan hemzelf over te maken en hij heeft geweigerd om het rekeningnummer van zijn gemachtigde te verstrekken. De raad is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom dat handelen van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.11    Verweerder heeft uitgelegd waarom hij op de zitting aanwezig wilde zijn. Mede gelet op die uitleg, is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel f)

5.12    De raad stelt vast dat dit klachtonderdeel slechts een uitwerking dan wel een onderbouwing is van de andere klachtonderdelen. Omdat dit klachtonderdeel geen zelfstandige betekenis heeft, zal de raad op dit klachtonderdeel geen beslissing nemen.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft zich grievend en beledigend uitgelaten over de politie, het openbaar ministerie en de rechterlijke macht. Dat heeft hij gedaan in een (privé-)rechtszaak en in de media. De raad acht dat gedrag zeer laakbaar. Op de zitting van de raad heeft verweerder aangegeven dat de door hem gedane uitlatingen feitelijk juist zijn. Verweerder lijkt daarmee het verwijtbare van zijn handelen niet in te zien. Die houding van verweerder vindt de raad zorgelijk. In het voordeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat hij niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Gelet op de ernst van de gedragingen en als stok achter de deur om verweerder ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (op soortgelijke wijze) in de fout te gaan, zal de raad een geheel voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken opleggen.

 

7    KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-328/AL/OV/D.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de onderdelen d) en e) gegrond;

-    verklaart de overige onderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van 2 jaar ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. J.J.W. Lamme, K.F. Leenhouts, G.N. Paanakker en P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2021.

 

Griffier                                                      Voorzitter

 

Verzonden d.d. 20 september 2021