Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:193
Zaaknummer
21-536 AL GLD D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. De raad is van oordeel dat door een aantal privégedragingen van verweerder het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad en deze gedragingen voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Met betrekking tot de oplegging van een maatregel heeft de raad rekening gehouden met de ernst van de feiten en met een aantal persoonlijke omstandigheden. De raad legt een voorwaardelijk schorsing op voor de duur van twaalf weken en stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder zich niet schuldig maakt aan soortgelijke privégedragingen als in de onderhavige klachtzaak.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 27 september 2021
in de zaak 21-536/AL/GLD/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
deken
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 21 juni 2021, met bijlagen, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 23 juli 2021 in aanwezigheid van de deken, de waarnemend deken en verweerder. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19. Ook heeft de raad kennisgenomen van een verweerschrift van verweerder van 12 juli 2021, een bij e-mail van verweerder van 14 juli 2021 toegezonden reclasseringsrapport van 2 februari 2021 betreffende verweerder en een e-mail van de deken met bijlage van 28 juni 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 9 november 2020 heeft mevrouw mr. K., hoofdofficier van justitie, parket Oost-Nederland, telefonisch contact opgenomen met de deken. Mr. K. informeerde de deken dat er bij het Openbaar Ministerie ernstige zorgen bestaan over verweerder. Eén vrouw had aangifte gedaan tegen verweerder ter zake van stalking (het misdrijf van belaging, strafbaar gesteld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht) en daarnaast hadden nog twee vrouwen contact met het parket opgenomen omdat er problemen waren met het gedrag van verweerder. Verder zou verweerder misbruik maken van compromitterende foto's die in zijn bezit waren van (in ieder geval één van) deze vrouwen. In het najaar van 2020 heeft de politie een stopbrief uitgereikt aan verweerder, waarin hem is medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang geen contact meer mocht zoeken met één van de vrouwen. Nadat deze stopbrief aan hem was overhandigd was verweerder echter toch doorgegaan met het benaderen van één van de vrouwen.
Mr. K. liet de deken weten dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek zou starten tegen verweerder waarbij het uitgangspunt was dat het gedrag van verweerder zo spoedig mogelijk zou moeten stoppen en dat hij hulp zou moeten zoeken om aan zijn problemen te gaan werken en die problemen op te lossen.
2.3 De deken heeft verweerder diezelfde dag gebeld en zij heeft hem geïnformeerd over de inhoud van haar telefoongesprek met mr. K.. De deken heeft verweerder gezegd dat zij zo spoedig mogelijk met hem in gesprek wilde om van hem alle relevante feiten en omstandigheden te vernemen. De deken heeft het onderzoek samen met de waarnemend deken uitgevoerd.
2.4 Op 13 november 2020 hebben de deken en de waarnemend deken met verweerder gesproken en de volgende afspraken met verweerder gemaakt: 1. Verweerder zal zich van ieder contact met de vrouwen S. en D. onthouden, 2. verweerder zal de deken en de waarnemend deken op de hoogte houden van alle relevante ontwikkelingen; 3. verweerder zal kritisch bij zichzelf blijven nagaan of hij in staat is om zijn praktijk (volledig) uit te oefenen, hij zal zo nodig minder gaan werken en daarover zal hij voortdurend overleg plegen met zijn compagnon mr. G.
2.5 Op 19 november 2020 hebben de deken en de waarnemend deken opnieuw met verweerder gesproken. Mr G. was ook bij dat gesprek aanwezig. De deken en de waarnemend deken hebben toen opnieuw hun zorgen geuit over de toestand van verweerder en zijn functioneren. Zij hebben de adviezen die zij tijdens het eerste gesprek hadden gegeven herhaald en opnieuw aandacht gevraagd voor het functioneren van verweerder als advocaat. Verweerder verzekerde de deken en de waarnemend deken opnieuw dat hij zich stipt aan die afspraken zou houden.
2.6 Op 2 december 2020 heeft een doorzoeking in de woning van verweerder plaatsgevonden, waarover de deken kort daarvoor door de zaaksofficier van justitie en de rechter-commissaris is geïnformeerd. De deken is bij de doorzoeking aanwezig geweest. Bij de doorzoeking zijn alle gegevensdragers van verweerder in beslag genomen. Ook is de auto van verweerder doorzocht.
2.7 Verweerder is na de doorzoeking aangehouden en is in verzekering gesteld. Verweerder is niet voorgeleid en heeft niet in bewaring gezeten. In de weken na de doorzoeking heeft de deken een paar keer telefonisch contact gehad met verweerder en zijn toenmalige raadsman over diverse met de doorzoeking verband houdende kwesties en voorts om de vinger aan de pols te houden wat betreft het persoonlijk welbevinden en het beroepsmatig functioneren van verweerder.
2.8 Op 17 december 2020 hebben de deken en waarnemend deken een gezamenlijk Teamsoverleg met verweerder en G. gevoerd om de doorzoeking te evalueren en de gevolgen van de doorzoeking te bespreken. Verweerder bevestigde nogmaals dat hij S. en D. zeker niet meer zou benaderen en dat hij op geen enkele wijze contact met hen zou zoeken.
2.9 Op 26 januari 2021 hebben de deken en de waarnemend deken via Teams nogmaals met verweerder en mr. G. gesproken. Verweerder en mr. G. verklaarden dat er geen nieuwe ontwikkelingen waren en dat het goed ging. Er was volgens verweerder en mr. G. sprake van een stabiele situatie. Verweerder verwachtte binnen afzienbare tijd van de officier van justitie te vernemen dat hij niet verder zou worden vervolgd en hij zou de deken hiervan dan onmiddellijk in kennis stellen.
2.10 Op 26 mei 2021 heeft de waarnemend deken met verweerder gebeld om te informeren naar de stand van zaken in het lopende strafrechtelijke onderzoek. Verweerder heeft de waarnemend deken in dat telefoongesprek medegedeeld dat er geen ontwikkelingen waren en dat hij nog steeds in afwachting was van een formele beslissing van de officier van justitie.
2.11 Op 27 mei 2021 heeft verweerder telefonisch aan de waarnemend deken laten weten dat de officier van justitie had besloten om hem te vervolgen omdat hij de avondklok had overtreden en hij zich niet kon identificeren. Daarom zou volgens het Openbaar Ministerie de veiligheid van de slachtoffers in het geding zijn. Verweerder deelde de waarnemend deken mede dat hij, toen hij hem op 26 mei 2021 belde, net op weg was naar zijn advocaat die hem gevraagd had om op zijn kantoor te komen omdat hij iets wilde bespreken. Verweerder wist op dat moment niet waarover dat gesprek met zijn advocaat zou gaan. Tijdens die bespreking met zijn advocaat op 26 mei 2021 is hij geïnformeerd over de beslissing van de Officier van Justitie, aldus verweerder.
2.12 Op 28 mei 2021 heeft verweerder de e-mail van zijn advocaat aan hem van 26 mei 2021 doorgestuurd. Uit deze emailcorrespondentie blijkt dat de officier van justitie de advocaat van verweerder reeds op 25 mei 2021 een e-mail heeft gestuurd waarin de officier van justitie mededeelt dat hij de beslissing heeft genomen om te dagvaarden en dat de zaak bij de politierechter zal worden aangebracht. De advocaat van verweerder heeft deze e mail op 25 mei 2021 aan verweerder doorgestuurd.
2.13 In het mutatierapport van de Politie Eenheid Oost-Nederland van 13 februari 2021 is vermeld dat verweerder op 12 februari 2021 samen met D. een paar uur nadat de avondklok was ingegaan, in een auto zaten. Zij waren beiden onder invloed van alcohol en in de auto lagen zeker vijf lege flessen champagne. De politie heeft verweerder een proces-verbaal gegeven voor het overtreden van de avondklok en een proces-verbaal voor het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs. De politie heeft D. gewaarschuwd om niet te gaan rijden. Later diezelfde nacht is zij toch rijdend aangetroffen.
2.14 Verweerder heeft het strafdossier op 7 juni 2021 per e-mail aan de deken toegestuurd. Dit strafdossier is ook aan het klachtdossier toegevoegd.
2.15 In dat politiedossier bevinden zich vele appberichten van verweerder en de verklaringen van S. en D. S. heeft verklaard dat zij in december 2019 definitief had besloten om de relatie met verweerder te beëindigen. In december 2019 had zij verweerder gezegd dat zij geen contact meer met hem wilde. Vanaf dat moment begon het stalken. Verweerder bleef S. stelselmatig lastig vallen en hij zocht haar zelfs thuis op. Hoewel S. geen enkel contact met verweerder wilde, bleef hij haar appen. In het eerste half jaar van 2020 heeft verweerder S. ongeveer 4.000 WhatsApp-berichten gestuurd en haar bloemen gestuurd. S. heeft verklaard dat hij haar ook heeft lastiggevallen op het terras en bij de tennisclub. Omdat verweerder contact met S. bleef zoeken, heeft de politie op 23 september 2020 een zogenaamd "stopgesprek" met hem gevoerd. Tijdens dat gesprek is een "STOP-brief" aan verweerder uitgereikt. Ook nadat deze STOP-brief aan hem was uitgereikt, bleef verweerder contact zoeken met S.
2.16 S. heeft verder verklaard dat zij en D. met elkaar hadden afgesproken dat zij verweerder op 19 juli 2020 tijdens hun vakanties in het buitenland allebei een WhatsApp-bericht zouden sturen waarin zij hem zouden mededelen dat zij geen enkel contact meer met hem wilden hebben en dat zij hem op hun telefoon zouden blokkeren. S. had verweerder al eerder geblokkeerd op haar telefoon maar toen reageerde verweerder met een e-mail waarin hij haar liet weten dat zij hem moest bellen. Toen S. dat naar de zin van verweerder niet snel genoeg deed, dreigde hij naaktfoto's naar haar man te sturen als zij hem niet onmiddellijk zou deblokkeren op de telefoon. S. had haar telefoon vervolgens gedeblokkeerd en verweerder zijn zin gegeven. Toen verweerder op 19 juli 2020 echter de app-berichten van S. en D. ontving en hij vlak daarna opnieuw door S. werd geblokkeerd stuurde hij vrijwel onmiddellijk vijf naaktfoto's van S. naar haar man.
2.17 Op 10 juni 2021 heeft de waarnemend deken via Teams een bespreking gehad met verweerder in aanwezigheid van mr. G.
3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) zich in privé heeft gedragen op een wijze die voor een advocaat in het Iicht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt;
b) hij de afspraken die hij op vrijdag 13 november 2020 met de deken en de waarnemend deken heeft gemaakt en die in alle vervolgbesprekingen van 19 november 2020, 17 december 2020 en 26 januari 2021 in aanwezigheid van mr. G. (de compagnon en vriend van verweerder) telkens opnieuw zijn bevestigd, niet is nagekomen;
c) hij in zijn contacten met de (waarnemend) deken herhaalde malen onwaarheden heeft gesproken en hij steeds de strategische keuze maakt of hij de deken al dan niet zal informeren en of hij de deken al dan niet de (volledige) waarheid of onwaarheden zal vertellen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar onder meer het volgende verweer gevoerd.
Dekenbezwaar a)
4.2 Dit klachtonderdeel is grotendeels juist. Het enige onderdeel dat niet juist is, is dat verweerder ook twee andere vrouwen heeft gestalkt. Verweerder acht voorts het sturen van de foto’s en het overtreden van de avondklok niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De avond waarop hij de avondklok heeft overtreden, is D. niet onder invloed naar huis gereden, maar heeft zij enkel de auto een aantal meter verplaatst.
Dekenbezwaar b) en c)
4.3 Het overtreden van de avondklok hield geen verband met het strafrechtelijke onderzoek en hoefde hij daarom niet te melden. De afspraak om geen contact te hebben met D. is problematisch omdat hun beide kinderen een relatie met elkaar hebben en hun relatie is genormaliseerd. Verweerder ontkent niet dat de feiten die de deken aan deze bezwaren ten grondslag heeft gelegd juist zijn.
5 BEOORDELING
Dekenbezwaar a)
5.1 De raad stelt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: in privéhoedanigheid -, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan de advocaat een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn c.q. verwevenheid is met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
5.2 Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting van de raad dit onderdeel grotendeels erkend. Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij S. heeft gestalkt. Verweerder heeft erkend dat hij haar heeft lastiggevallen (onder andere bij een café en bij de tennisvereniging), tegen haar wil vele appberichten heeft gestuurd, langdurig voor haar deur heef gestaan en haar bloemen heeft gestuurd. Gelet op deze erkenning van verweerder en de vaststaande feiten, stelt de raad vast dat verweerder deze feiten heeft begaan. Net als de deken en verweerder, is de raad is van oordeel dat door deze handelingen - mede gezien het openbare karakter van de misdragingen - het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad en deze gedragingen voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
5.3 Verweerder heeft ook erkend dat hij naaktfoto’s naar de echtgenoot van S. heeft gestuurd. De raad acht daarbij in het bijzonder van belang dat verweerder tweemaal heeft gedreigd om deze foto’s te sturen teneinde te bewerkstelligen dat S. tegen haar zin contact met hem zou blijven onderhouden. Op het moment dat zij dat niet deed, stuurde hij de foto’s naar haar echtgenoot. Dit gedrag is dusdanig laakbaar en verwerpelijk dat de raad - anders dan verweerder - van oordeel is dat ook deze handelingen in strijd zijn met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
5.4 De deken stelt dat ook het overtreden van de avondklok door verweerder en zijn betrokkenheid bij het rijden onder invloed door D. tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad acht deze handelingen van verweerder, gezien het bovengenoemde toetsingskader met betrekking tot privéhandelingen en gelet op de gegeven toelichting van verweerder, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Gelet daarop zal de raad dit onderdeel van het dekenbezwaar ongegrond verklaren.
5.5 Gelet op het vorengaande zal de raad dekenbezwaar a) met uitzondering van de handelingen genoemd onder 5.4. gegrond verklaren.
Dekenbezwaar b) en c)
5.6 De dekenbezwaren b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling
5.7 Verweerder heeft erkend dat hij meermalen de afspraken die hij met de deken en de waarnemend deken heeft gemaakt, heeft geschonden. De raad stelt op grond van de vaststaande feiten en de verklaring van verweerder vast dat verweerder in strijd met de afspraken niet heeft gemeld dat hij zou worden vervolgd vanwege de schending van de avondklok en omdat hij zich niet kon legitimeren. Dit betrof informatie waarvan verweerder wist of had moeten weten dat die voor de toezichthoudende taak van de deken van belang was. Op die manier heeft verweerder de deken in het uitvoeren van haar toezichthoudende taak belemmerd. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Voor zover de dekenbezwaren zien op deze schending van de gemaakte afspraken met de deken, zal de raad deze gegrond verklaren.
5.8 Uit de verklaring van verweerder en de vaststaande feiten volgt dat verweerder zich ook niet heeft gehouden aan de afspraak met de deken dat hij geen contact met D. zou onderhouden. De raad is echter van oordeel dat de schending van deze afspraak gelet op de bijzondere relatie van verweerder en D. (verweerders kind heeft een relatie met het kind van D.), het feit dat de relatie tussen hen inmiddels is genormaliseerd en de omstandigheid dat verweerders gedrag met betrekking tot D. geen onderdeel uitmaakt van de strafzaak tegen verweerder, in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. Dit onderdeel van het dekenbezwaar wordt daarom ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich privé meermalen en ernstig misdragen. Een aantal van die handelingen heeft geleid tot een strafzaak tegen verweerder. Voorts heeft verweerder zich zich niet gehouden aan afspraken die de deken met hem in het kader van deze zaak heeft gemaakt. De raad acht deze handelingen zeer laakbaar en de ernst van deze feiten rechtvaardigt in beginsel een (deels) onvoorwaardelijke schorsing.
6.2 Deze raad zal ten voordele van verweerder echter ook rekening houden met de volgende omstandigheden. Verweerder heeft de verweten gedragingen grotendeels erkend en berouw getoond. Voorts heeft hij de eerste stappen gezet om te werken aan zijn alcoholprobleem dat ten grondslag lag aan vrijwel al zijn misdragingen. Hij heeft zich aangemeld bij een verslavingszorginstelling en hij gaat een medisch traject volgen dat is gericht op preventieterugval. Ten slotte acht de raad bij de oplegging van de maatregel van belang dat niet is gebleken dat het handelen van verweerder ten koste is gegaan van de cliënten van verweerder en dat verweerder geen noemenswaardig tuchtrechtelijk verleden heeft.
6.3 Rekening houdend met alle omstandigheden, acht de raad de oplegging van een geheel voorwaardelijke schorsing passend en geboden. Deze maatregel is ook een stok achter de deur om verweerder er van te weerhouden om in de toekomst opnieuw in de fout te gaan. De raad zal daarbij als bijzondere voorwaarde opleggen dat verweerder zich niet schuldig maakt aan soortgelijke privégedragingen als in de onderhavige klachtzaak.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-536/AL/OV/D.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar - behoudens de handelingen genoemd onder 5.4 en 5.8 gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkoefening voor de duur van twaalf weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder zich niet schuldig maakt aan soortgelijke privégedragingen als in de onderhavige klachtzaak;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van 2 jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. P. Th. Mantel, E.M.G. Pouls, M.J.J.M. van Roosmalen en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 27 september 2021