Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:211

Zaaknummer

20-859/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat ongegrond. Dat verweerder geen werkzaamheden zou hebben verricht en dat derhalve ten onrechte zes uren bij de raad van rechtsbijstand zou hebben gedeclareerd is de raad niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 10 september 2021

in de zaak 20-859/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 mei 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 12 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1153355/EJH/SH van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 juni 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager eerder bijgestaan in een kortgedingprocedure tegen zijn ex-echtgenote. In juni 2019 heeft klager zich wederom tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan.

2.3    Op 25 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Diezelfde dag heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin staat onder meer:

“Naar aanleiding van ons gesprek van vandaag 25 juni 2019 bij ons op kantoor bevestig ik hiermee uw opdracht uw belangen te behartigen in het volgende. Uw ex vrouw heeft de woning onlangs verlaten. (…) Zij heeft echter de woning verlaten met medeneming van uw minderjarige dochter. U bent van mening dat uw dochter haar hoofdverblijf heeft bij u. Uw ex vrouw is onbereikbaar voor u en/of wenst niet mee te werken aan de terugkomst van uw dochter. Om deze reden heeft u mij de opdracht verstrekt om een verzoekschrift vaststelling hoofdverblijfplaats en omgangsregeling ten aanzien van uw dochter in te dienen.

U deelde mij mede dat u in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. In verband daarmee heb ik een aanvraag voor u ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad heeft hierop inmiddels een eindbesluit genomen en uw aanvraag positief beoordeeld.

De door de Raad voor Rechtsbijstand opgelegde, door u te betalen eigen bijdrage bedraagt € 291,00. U ontvangt hierbij een nota voor deze eigen bijdrage. Ik verzoek u vriendelijk dit bedrag binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief of zoveel eerder over te maken (…) Zodra het bedrag is bijgeschreven (…) ga ik met uw dossier aan de slag.”

2.4    In juli 2019 heeft klager verweerder telefonisch meegedeeld dat hij de zaak wilde aanhouden omdat hij naar Tunesië zou afreizen om daar een afschrift van de geboorteakte van zijn dochter op te vragen. In het najaar van 2019 heeft klager verweerder telefonisch meegedeeld dat het opvragen van de geboorteakte in Tunesië niet was gelukt.

2.5    Op 31 oktober 2019 heeft verweerder klager per e-mail het door verweerder bij de gemeente Amsterdam opgevraagde uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) van klagers dochter toegezonden.

2.6    Bij e-mail van 8 november 2019 heeft klager verweerder meegedeeld dat hij een aanvraag heeft gedaan voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage en geschreven dat "mocht deze reklame negatief zijn, dan zal ik spoedig bovenvermelde bedrag overmaken."

2.7    Op 18 november 2019 heeft verweerder bij de gemeente Den Haag de geboorteakte van de dochter van klager opgevraagd. Bij e-mail van 18 november 2019 heeft verweerder klager meegedeeld dat de geboorteakte nogmaals is opgevraagd en klager gevraagd naar de stand van zaken van zijn aanvraag om bijzondere bijstand.

2.8    Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 20 november 2019 onder meer geschreven dat hij het idee heeft dat verweerder hem niet vertrouwt en verweerder verzocht de toevoeging over te dragen aan een andere advocaat.

2.9    Bij e-mail van eveneens 20 november 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Het spijt mij zeer te moeten lezen dat u de aanname heeft dat ik u niet vertrouw. Dat is in het geheel niet het geval. Echter, u heeft mij gevraagd om uw belangen te behartigen en om die reden heb ik namens u een toevoeging aangevraagd. De factuur voor de door de Raad opgelegde eigen bijdrage dateert reeds van 25 juni 2019. (…)

Nu is daarom de volgende situatie aan de hand: ik heb reeds werkzaamheden verricht (met u het dossier besproken, aanvraag BPR en aanvraag geboorteakte en communicatie met u) en u heeft uw rekening nog niet voldaan. (…)

Over uw verzoek om afdracht van de toevoeging. Dat kan ik niet doen. U moet zelf een nieuwe advocaat zoeken en deze verzoeken uw zaak van mij over te nemen. Dat moet de Raad goedkeuren. Daarnaast blijft de eigen bijdrage aan mij verschuldigd en wordt er een nieuwe eigen bijdrage opgelegd bij een overname.

Mijn voorstel is dat u langskomt op kantoor en wij deze zaak trachten uit te spreken, want meestal ligt aan dit soort berichten een makkelijk weg te nemen meningsverschil of onduidelijkheid aan ten grondslag.”

2.10    Bij brief van 20 november 2019 heeft de gemeente Den Haag verweerder meegedeeld dat de door hem opgevraagde geboorteakte niet voorkomt in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Den Haag.

2.11    Bij e-mail van 25 november 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Bijgevoegd stuur ik u de reactie van de gemeente Den Haag op mijn aanvraag van de geboorteakte van uw dochter. Zoals u ziet komt deze akte niet voor in de register, hetgeen betekent dat deze akte nooit in het register is ingeschreven.

Om de procedure voort te zetten zou de geboorteakte van uw minderjarige dochter dus eerst moeten worden ingeschreven.

Omdat ik nog geen reactie heb ontvangen van u op mijn mail van afgelopen vrijdag, is het mij niet duidelijk of en zo ja hoe u nu verder wilt met de zaak. Graag ontvang ik nog bericht van u hierover.”

2.12    Bij e-mail van 16 december 2019 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“In aanvulling op mijn eerdere bericht van 25 november jl. wil ik u nogmaals verzoeken mij te beantwoorden hoe u verder wilt en hoe de betaling van de eigen bijdrage zal worden voldaan. Ik heb u laten weten dat de in Amsterdam in de BRP geregistreerde geboorteakte moet worden overgezet naar de registers van de burgerlijke stand in Den Haag. Dan kunt u een afschrift hiervan opvragen welke nodig is voor de verdere procedure. Ik heb u laten weten dat zonder deze stukken een procedure niet mogelijk is.

Indien ik niet binnen een week van u verneem kan ik helaas niet anders dan constateren dat u mij niet verder in staat stelt uw belangen te behartigen en zal ik de toevoeging declareren als advieszaak.”

2.13    Klager heeft de eigen bijdrage niet voldaan.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft geen beroep ingesteld en geen werkzaamheden voor klager verricht;

b)    Verweerder heeft desalniettemin zes uur bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en b)

5.1    De klacht houdt in dat verweerder geen werkzaamheden heeft verricht en dat hij derhalve ten onrechte zes uren bij de raad van rechtsbijstand heeft gedeclareerd. Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.2    Klager erkent dat het gesprek van 25 juni 2019 heeft plaatsgevonden, dat verweerder het uittreksel BRP heeft opgevraagd en dat er herhaaldelijk contact tussen partijen is geweest. Klager heeft vervolgens zelf aan verweerder laten weten dat hij de zaak wilde aanhouden omdat hij naar Tunesië zou afreizen om daar een afschrift van de geboorteakte van zijn dochter op te vragen. Uit het dossier blijkt ook dat de geboorteakte door verweerder daadwerkelijk zonder succes is opgevraagd, en dat verweerder daarover contact heeft opgenomen met klager. Derhalve is vast komen te staan dat verweerder wel werk heeft verricht, maar dat voor het starten van een procedure documenten nodig waren die klager niet aan verweerder heeft verstrekt en die niet anderszins konden worden verkregen. Tot slot acht de raad relevant dat klager zelf ondanks de toezegging van 8 november 2019 heeft verzuimd de eigen bijdrage te betalen en dat daarom de zaak uiteindelijk niet is voortgezet. Klager heeft in deze klachtprocedure gesteld dat hij de eigen bijdrage niet heeft voldaan omdat de aangevraagde toevoeging niet juist is geschied en verweerder niet weet bij welke instantie hij een Nederlands uittreksel van een ontvoerd kind kan opvragen. Deze stelling van klager vindt geen steun in het dossier.

5.3    Gezien het voorgaande kan het verweerder niet worden verweten dat geen procedure is gestart. De raad is van oordeel dat uit het dossier is komen vast te staan dat verweerder werkzaamheden heeft verricht die in overeenstemming zijn met de op de toevoeging gedeclareerde uren. De raad acht de klacht derhalve op beide onderdelen ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. R. Lonterman en D. Horeman, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 10 september 2021