Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2021:157
Zaaknummer
20-889/DB/OB
Inhoudsindicatie
Verzet. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 23 augustus 2021
in de zaak 20-889/DB/OB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 5 januari 2021 op de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Klagers hebben op 12 februari 2020 een klacht ingediend over verweerder bij de voorzitter van het Hof van Discipline.
1.2 De (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 11 maart 2020 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken).
1.3 Bij e-mail d.d. 23 november 2020 met kenmerk nr. 48/20/043K heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.
1.4 Bij beslissing van 5 januari 2021 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 5 januari 2021 verzonden aan klagers.
1.5 Klagers hebben bij e-mail d.d. 31 januari 2021 verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.6 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 21 juni 2021. Beide partijen zijn met bericht niet verschenen.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet, van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klagers, de brief van 27 mei 2021 van verweerder (die de raad, zoals de griffier bij brief d.d. 8 juni 2021 aan partijen heeft medegedeeld, deels buiten beschouwing heeft gelaten) en de brief van 28 mei 2021 van klagers .
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder is bij de beoordeling van de klacht van klagers tegen mrs. X en Y niet onpartijdig opgetreden.
b) Verweerder heeft bij doorzending van de klacht bij de aanbiedingsbrief van 6 februari 2020 bewust een onjuist en verdraaid beeld geschetst van de klacht doordat verweerder:
- de belangrijkste reden waarom geklaagd is onbelicht heeft gelaten;
- bij de samenvatting van de klacht essentiële zaken heeft wegegelaten terwijl hij voor het verweer ruim baan heeft gegeven;
- ten onrechte heeft gesteld dat “bij de beoordeling van de klachtonderdelen aan de orde zal kunnen komen of klagers het gemotiveerde verweer voldoende hebben weerlegd”, terwijl niet of nauwelijks, laat staan voldoende gemotiveerd, verweer is gevoerd;
- in de inventarislijst een onjuiste weergave van de stukken heeft gegeven, waardoor hij blijk geeft van vooringenomenheid bij de beoordeling van de klacht en dat hij zich vereenzelvigt met de beklaagde advocaten;
- ten onrechte heeft geaccepteerd dat de beklaagde advocaten geen inhoudelijke reactie hebben gegeven op de brief van 21 november 2019 van klagers;
c) Verweerder heeft het klachtdossier pas op 6 februari 2020 aan de Raad van Discipline doorgeleid, terwijl het griffierecht al op 9 december 2019 was voldaan;
d) Verweerder heeft de voorzitter van het Hof van Discipline ten onrechte en achter de rug van klagers om verzocht om het verzoek om doorverwijzing van de klacht van klagers af te zien wegens “misbruik van recht” zonder onderbouwing
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
a. ten aanzien van de weergave van de feiten
1. De voorzitter heeft onterecht eenzijdig selectief correspondentie van bepaalde data aangehaald en “gecomprimeerd” of juist weggelaten, waarbij en waardoor essentiële correspondentie en daarin door klagers onderbouwde feiten ontbreken, die voor de beoordeling cruciaal is, althans is onduidelijk op basis waarvan dit, anders dan de zeer schimmige beleidsvrijheid, is geschied.
2. Onterecht vermeldt de voorzitter bijvoorbeeld niet als feit de door klagers op 13 maart 2020 ingediende aanvulling op de klacht en alleen al dit maakt dat de voorzitter (kennelijk) is uitgegaan van een onvolledig klachtdossier en onjuiste, onvolledige feiten, dan wel dat aangevoerde argumenten niet op hun waarde lijken te zijn gewogen, waardoor in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is.
b. ten aanzien van de weergave van de klacht
1. De voorzitter volstaat onterecht met een zeer summiere en zeer gekleurde samenvatting van de klacht als beoordelingskader, waarmee belangrijke argumenten van klagers en hun voor een goede beoordeling essentiële nuanceringen, al dan niet met voorbedachten rade, verdwijnen. De klacht is op ondoorzichtige wijze in vier categorieën gegroepeerd, waarbij categorie a) en b) ook nog gelijktijdig zijn beoordeeld, waardoor de voorzitter een stratificatie hanteert waarmee middels arbitraire trechtervorming van de klachtelementen en het dekenstandpunt een doelredenering is opgebouwd, die geen recht doet aan de (aangevulde) klacht.
2. De voorzitter heeft onterecht nagelaten ieder individueel ingebracht punt naar waarde te schatten, waardoor klagers in de beoordeling zijn gepasseerd. Deze werkwijze doet onrecht aan klagers argumenten en moet kennelijk leiden tot het vooropgezet en vooringenomen oordeel van ongegrondverklaring van de klacht.
c. ten aanzien van de weergave van het verweer
1. De voorzitter overweegt onterecht ‘waar nodig’ op het verweer in te gaan, waardoor het klagers aan het door de voorzitter gehanteerde toetsingskader ontbreekt en de weg naar willekeur wagenwijd openstaat.
d. ten aanzien van de beoordeling
1. De voorzitter is onterecht (willens) voorbijgegaan aan de wens van klagers om te worden gehoord, waardoor het er, mede gelet op ro. 4.3., vierde volzin, alle schijn van heeft dat de voorzitter die aanvullende informatie/mondelinge toelichting wilde omzeilen. Ondanks dat het wel als afwijzingsgrond is gehanteerd, is nooit gevraagd om die (ontbrekende) bewijsstukken of is de mogelijkheid tot mondelinge toelichting geboden.
2. Onduidelijk blijft of en in welke mate de voorzitter het dekenstandpunt bij de beslissing in overweging heeft genomen. Met name is de voorzitter voorbijgegaan aan het standpunt van de deken niet te willen wachten, ondanks klagers verzoek daartoe, tot er duidelijkheid was omtrent het aan klager sub 2 verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand. Hierdoor is klagers immers noodzakelijke en rechtens toekomende juridische ondersteuning ontnomen en is ten “voordele” van een snelle behandeling in strijd met het beginsel van equality of arms onrechtmatig voordeel verstrekt aan de deken.
3. Specifiek ten aanzien van ro. 4.7. geldt dat de klacht, anders dan de voorzitter heeft gedaan, met inbreng van alle eerder door klagers en andere betrokken partijen ingebrachte correspondentie en bijlagen dient te worden heroverwogen.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.2 De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. A. Groenewoud, E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter
openbare zitting van 23 augustus 2021.
Griffier Voorzitter