Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:184
Zaaknummer
20-770
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerster doet beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht. De raad stelt op grond van de dossierstukken vast dat klager met zijn ingediende klacht over hetzelfde feitencomplex klaagt als met zijn op 23 november 2018 ingediende klacht. Klager heeft zijn klacht van 23 november 2018 zonder enig voorbehoud of verzoek om uitstel ingetrokken waarna de deken het klachtdossier heeft gesloten. Verweerster mocht er toen dan ook van uitgaan dat zij zich niet meer, ook niet op een later moment, bij de deken en de tuchtrechter hoefde te verweren tegen de verwijten die klager haar had gemaakt. De door klager genoemde gezondheidsklachten en medische onderzoeken als reden voor het stopzetten van zijn klacht over verweerster zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de klacht nu alsnog inhoudelijk door de raad kan worden beoordeeld. Klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 23 augustus 2021
in de zaak 20-770/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 april 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 12 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 juni 2021. Daarbij waren klager, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. Daarnaast heeft de raad nog kennisgenomen van de door klager bij e-mails van 7, 9 en 11 juni 2021 ingediende aanvullende stukken. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de door klager ter zitting overgelegde brief van 20 juli 2015 en e-mail van 11 januari 2016.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is werkzaam geweest bij vereniging B. Op 12 juni 2017 is klager tegen vereniging B. een loonvorderingsprocedure gestart. In deze procedure heeft verweerster vereniging B. bijgestaan.
2.3 Op 14 december 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden en hebben partijen een schikking getroffen tegen finale kwijting. In het proces-verbaal waarin deze schikking is vastgelegd, is onder meer vermeld dat klager zich zal onthouden van elke uiting in welke vorm dan ook jegens vereniging B. of daarmee verbonden personen alsmede derden op straffe van een boete van € 250,-.
2.4 Op 23 november 2018 heeft klager bij de toenmalige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de toenmalige deken) een klacht over verweerster ingediend.
2.5 Op 15 april 2019 heeft de deken klager bericht dat het onderzoek naar de klacht is afgerond en dat daaruit niet is gebleken dat het handelen van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
2.6 Op 24 april 2019 heeft een stafjurist namens de deken aan klager de ontvangst bevestigd van zijn bericht van 23 april 2019 waarin klager aan de deken meedeelt de klacht tegen verweerster verder te laten rusten. In dat bericht is ook aan klager meegedeeld dat de klacht hiermee als ingetrokken wordt beschouwd en dat het dossier wordt gesloten.
2.7 Op 14 april 2020 heeft de deken de ontvangst van de huidige klacht aan klager bevestigd. In reactie daarop heeft klager op 15 april 2020 het volgende aan de deken gemaild:
‘(…) Vanwege gezondheidsklachten en diverse onderzoeken in respectievelijk Bernhoven Ziekenhuis Uden en Radboud UMC Nijmegen (…) was ik vorig jaar april -helaas- genoodzaakt mijn klacht tegen [verweerster] stop te zetten.
Dit omdat ik toen andere dingen aan mijn hoofd had; en geen tijd had om mij verder te verdiepen in de Klachtprocedure etcetera.
(…)
Echter: gezien de ernst van deze zaak, heb ik na gesprekken met (…) etcetera gemeend mijn Klacht toch voort te zetten. (…)’
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerster heeft in een onderhoud met klager en diens gemachtigde op 23 september 2017 en tijdens de comparitie van partijen op 14 december 2017 in strijd met de waarheid gesteld dat de stuitingsbrieven van klager door hem buiten de wettelijke termijn zijn verzonden. Verweerster heeft daardoor de kantonrechter bewust misleid, waardoor sprake is van meineed. Ook heeft verweerster nagelaten de ‘gekleurde informatie’ die haar door vereniging B. is verschaft op waarheid te toetsen.
b) Verweerster heeft zich in de correspondentie met klagers gemachtigde en bij de rechter en de deken op een negatieve manier over de persoon van klager uitgelaten. Dit tast de eer en goede naam van klager aan en wordt door klager als smaad en laster ervaren.
3.2 Klager heeft gesteld dat hij de klacht met ‘de kennis van nu’ heeft ingediend. Met de kennis van nu doelt klager onder meer op gesprekken die hij met kermisbedrijfshouders heeft gevoerd.
3.3 De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op de stellingen en stukken van klager ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerster erop gewezen dat de huidige klacht inhoudelijk niet is gewijzigd ten opzichte van de door klager in 2019 ingediende klacht. Voor wat betreft het arbeidsrechtelijke geschil tussen klager en vereniging B. heeft verweerster aangevoerd dat dit geschil is beëindigd door het treffen van een schikking op de comparitie van partijen van 14 december 2019. Verder heeft verweerster – kort gezegd – betwist dat zij als advocaat van vereniging B., klagers wederpartij, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 In haar verweer heeft verweerster een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht, omdat de klacht in april 2019 door klager is ingetrokken. Omdat de raad de klacht pas inhoudelijk kan beoordelen als die ontvankelijk is, zal de raad eerst dit formele verweer beoordelen.
5.2 De raad stelt op grond van de dossierstukken vast dat klager met zijn op 8 april 2020 ingediende klacht over hetzelfde feitencomplex klaagt als met zijn op 23 november 2018 ingediende klacht. Beide klachten gaan immers over het handelen van verweerster als advocaat van klagers wederpartij in het arbeidsrechtelijke geschil tussen klager en vereniging B. Ook de verwijten die klager verweerster met de huidige klacht maakt, zijn in de kern dezelfde als de verwijten die klager in zijn klacht van 2018 heeft vermeld. Klager heeft zijn klacht van 23 november 2018 ingetrokken waarna de deken het klachtdossier heeft gesloten. Uit de combinatie van de e-mail van 24 april 2019 aan klager (zie 2.6) en klagers e-mail van 15 april 2020 (zie 2.7) blijkt dat klager zijn klacht over verweerster zonder enig voorbehoud of verzoek om uitstel heeft ingetrokken. Verweerster mocht er toen dan ook van uitgaan dat zij zich niet meer, ook niet op een later moment, bij de deken en de tuchtrechter hoefde te verweren tegen de verwijten die klager haar had gemaakt. De door klager genoemde gezondheidsklachten en medische onderzoeken als reden voor het stopzetten van zijn klacht over verweerster zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de klacht nu alsnog inhoudelijk door de raad kan worden beoordeeld. De grote hoeveelheid stukken die klager in het kader van zijn klacht heeft overgelegd, maken dit oordeel niet anders.
5.3 Op grond van het bovenstaande is de conclusie dat de raad de klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk zal verklaren en dus niet meer inhoudelijk zal beoordelen.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, H.Q.N. Renon, S.H.G. Swennen en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door
mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 23 augustus 2021