Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:170
Zaaknummer
21-477/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over gebrekkige bijstand in een emotioneel beladen en complexe zaak kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 september 2021 in de zaak 21-477/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 28 mei 2021 met kenmerk R2021/36 edg/gh en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 54.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In 1984 is mevrouw TKN (hierna: erflaatster) gestorven. Jaren later ontstond tussen klager enerzijds en G anderzijds onenigheid over de nalatenschap, in het bijzonder om het pand waarin het restaurant van TKN, dat na haar dood door G was voortgezet, was gehuisvest (hierna: het pand). Klager heeft zich in dat verband in maart 2016 tot verweerder gewend.
1.2 In twee e-mails van 30 maart 2016 heeft verweerder klager gevraagd om stukken toe te sturen en kort gemotiveerd uitgelegd dat hij “vooralsnog” voldoende grond en kans van slagen ziet voor het leggen van beslag en toedeling van het pand.
1.3 Bij e-mail van 1 april 2016 heeft verweerder uitgelegd wat de te verwachten kosten zijn voor het leggen van beslag en het starten van een bodemprocedure. Verweerder heeft uiteengezet wat de kosten zijn van de deurwaarder, de griffierechten en de te verwachten advocaatkosten, bij een honorarium van € 190,- exclusief btw. Verweerder heeft verder geschreven dat “de kosten behoorlijk toenemen” als getuigen moeten worden gehoord, nadere aktes of conclusies moeten worden genomen of als een deskundige voor het verrichten van DNA onderzoek moet worden benoemd.
1.4 Uit een brief van 4 april 2016 blijkt dat klager en verweerder hebben afgesproken dat voor de werkzaamheden die gemoeid zijn met het leggen van conservatoir beslag en het opstellen van een dagvaarding een bedrag van € 3.200,- exclusief btw in rekening zal worden gebracht.
1.5 Op 5 april 2016 heeft verweerder € 120,- in rekening gebracht voor het adviesgesprek op 29 maart 2016.
1.6 In e-mails van 5 tot en met 22 april 2016 tussen partijen heeft verweerder diverse vragen van klager over het te leggen beslag en de te voeren procedure beantwoord. Onder meer is aan de orde gekomen dat G zich mogelijk op het standpunt zal stellen dat klager niet het kind is van erflaatster. Verweerder heeft toegelicht dat bewijs dat klager wel het kind van erflaatster is kan worden geleverd door verklaringen van getuigen of door DNA-onderzoek. Op 22 april 2016 heeft verweerder aan het slot het volgende geschreven:
“(…) Mijn advies is om beslag te leggen op zowel de voorkant als de achterkant Vervolgens betoogt u in uw processtukken dat u het gehele pand toebedeeld wenst te krijgen (als u dit niet doet, dan is een beslaglegging op het gehele pand niet mogelijk). Onder die druk is uw broer wellicht bereid een afspraak te maken over de toedeling van 'slechts' de achterkant aan u. Lopende de procedure kunt u ook die eis als zodanig bij de rechter neerleggen. Als de rechter over de verdeling moet beslissen, zal hij een afweging van argumenten maken. Gezien het feit dat uw broer voornemens is de achterkant te verkopen, schat ik in dat een rechter al snel zal instemmen met toedeling aan u, mits u dat kunt financieren.”
1.7 Op of omstreeks 22 april 2016 heeft klager aan verweerder een bedrag van € 3.872,- betaald.
1.8 Op 23 april 2016 heeft verweerder een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op het pand in concept voorgelegd aan klager. Op 25 april 2016 heeft verweerder namens klager bij de rechtbank het verzoek ingediend. Het verlof is dezelfde dag door de rechtbank verleend, waarna op 26 april 2016 conservatoir beslag is gelegd.
1.9 In september 2016 hebben verweerder en de advocaat van G gecorrespondeerd over het laten verrichten van DNA onderzoek.
1.10 Klager heeft G vervolgens gedagvaard (tegen 21 september 2016). Strekking van de vordering was verdeling van (een deel van) de nalatenschap. In de dagvaarding is onder meer gesteld dat klager is geboren in 1946 in Nederlands-Indië en dat zijn geboorte door de turbulente situatie aldaar niet is geregistreerd, althans dat de registratie kwijt is geraakt.
1.11 In een e-mail van 27 mei 2016 aan klager heeft verweerder geschreven dat zijn voor werkzaamheden vanaf dat moment een bedrag van € 190,- per uur, exclusief btw en kosten, in rekening zal worden gebracht.
1.12 In juni 2016 heeft R, de broer van G, tevergeefs geprobeerd om te bemiddelen tussen klager en G.
1.13 Op 2 september 2016 heeft verweerder aan klager laten weten dat de advocaat van G zich in de procedure heeft gesteld, dat G een termijn wordt gegeven om te antwoorden en dat vervolgens waarschijnlijk een zitting zal worden gepland.
1.14 In een e-mail van 27 oktober 2016 heeft verweerder aan klager laten weten dat G afziet van vrijwillige medewerking aan verwantschapsonderzoek. Verweerder stelt voor om de conclusie van antwoord van G af te wachten en om de zaak daarna verder te bespreken.
1.15 G heeft in de procedure een conclusie van antwoord ingediend. Hierbij heeft hij een geboorteakte overgelegd waaruit zou moeten blijken dat klager niet het biologische kind van erflaatster is, maar van de moeder van erflaatster.
1.16 Op 23 januari 2017 heeft verweerder aan klager een conceptakte voorgelegd. Op 1 februari 2017 heeft verweerder deze akte inhoudende vermeerdering van eis tevens inhoudende overlegging van producties bij de rechtbank ingediend. De akte strekt, zakelijk weergegeven, tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat klager een zoon van erflaatster is.
1.17 Op 2 februari 2017 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Klager was daarbij aanwezig, bijgestaan door verweerder. Het proces-verbaal van de zitting vormt onderdeel van het klachtdossier. Uit het proces-verbaal blijkt dat van de zijde van klager de mogelijkheid van getuigenbewijs en van bewijs door DNA-onderzoek naar voren is gebracht.
1.18 Op 7 februari 2017 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“(…) Ik begrijp je sterke wens om de rechter vast te laten stellen of (…) je moeder is (de eerste juridische stap). Ik denk echter dat we niet moeten aandringen op DNA onderzoek maar op getuigenverhoren. Onder meer zal tante J(…) dan onder ede gehoord moeten worden. We zullen dan moeten kijken of dat met een zogenaamde rogatoire commissie kan in Indonesië of dat zij naar Nederland zal moeten komen. Ook kunnen dan eventueel je halfbroers- en zus worden gehoord onder ede. Let wel: de rechter zal ons eerst een bewijsopdracht moeten geven. Gezien de afgelopen zitting denk ik overigens wel dat de rechter die zal geven.
Dat neemt overigens niet weg dat we wel kunnen kijken of we een regeling kunnen treffen voor de verdeling van de nalatenschap. Dat is immers de tweede juridische stap. (…)
Bijgaand tref je voorts mijn factuur aan voor werkzaamheden zoals genoemd op de specificatie. Ik verzoek je vriendelijk om voor tijdige betaling zorg te dragen. (…)”
1.19 Op 9 februari 2017 heeft verweerder een bericht gestuurd waaruit blijkt dat klager aan verweerder een bedrag van € 5.000,- heeft betaald, waarvan € 3.780,48 ter voldoening van een declaratie. De rest is door verweerder als voorschot genoteerd. Verweerder heeft in het bericht verder uiteengezet hoe, zakelijk weergegeven, de verdeling van het pand zal worden uitgevoerd als de rechter tot verdeling van de nalatenschap zal beslissen.
1.20 Op 12 april 2017 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen, waarbij aan klager is opgedragen om te bewijzen dat hij uit erflaatster is geboren. Verweerder heeft het tussenvonnis op 13 april 2017 naar klager gestuurd.
1.21 Bij e-mail van 18 april 2017 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“Inmiddels heb ik nagedacht over de wijze waarop wij bewijs zouden moeten gaan leveren. Mijn gedachten zijn als volgt.
1. DNA onderzoek
De rechter oordeelt in rechtsoverweging 3.7 dat DNA onderzoek in deze de waarheidsvinding kan dienen. Om die reden stel ik voor om bewijs te leveren middels een DNA onderzoek. Ik heb het FLDO daarover opnieuw benaderd en gevraagd mij schriftelijk te informeren over onder meer de te hanteren onderzoeksmethode en de met het DNA onderzoek gemoeide kosten.
2. Het horen van tante J(…)
Onze belangrijkste getuige is zonder meer tante J(…). In feite kan zij het enige directe bewijs leveren. Ik kan de rechtbank verzoeken een rogatoire commissie in te stellen om haar onder ede te horen door een Indonesiche autoriteit (rechtbank) of door de aldaar gevestige Nederlandse consulaire Ambtenaar. De rechter zal dus zelf niet het verhoor afnemen. Het is dan ook verstandig dat wij wel daarbij aanwezig zijn en zonodig een verzoek doen om een opname van het verhoor te mogen maken.
De rechter kan echter het verzoek om een rogatoire commissie afwijzen. Ik acht het van belang om een doktersverklaring te overleggen waarin wordt gemeld dat tante J(…) zelf niet naar Nederland kan reizen, gezien haar leeftijd en gezondheid. Kun jij die verklaring op korte termijn voor mij regelen. Ik dien namelijk 26 april a.s. een akte hierover te nemen.
3. Het horen van je halfbroers en halfzus als getuigen
Je halfbroers en halfzus kunnen allereerst verklaren hoe zij immer de familierelatie hebben gezien. Dit is natuurlijk indirect bewijs, maar kan ondersteunend werken. Evenzo kunnen we de betrouwbaarheid van de verklaring van tante J(…) aan de orde stellen door te vragen naar hun relatie met deze tante.
4. Het overleggen van documenten
Ten slotte zouden we stukken kunnen overleggen waaruit blijkt dat (…) jij en je halfbroers en halfzus elkaar immer hebben beschouwd als broers en zussen.
Wel vind ik het van belang je er op te wijzen dat deze bewijsexercitie behoorlijk kosten met zich mee kan brengen. De kosten voor het DNA onderzoek zullen niet gering zijn. Een getuigenverhoor bijwonen in Indonesië zal evenzo de benodigde kosten met zich meebrengen. Ook getuigenverhoren bij de Nederlandse rechter duren vaak lang. De kosten voor rechtsbijstand zullen dan ook oplopen. Het is belangrijk dat je jezelf dit bewust bent.”
1.22 Uit e-mails tussen 18 en 21 april 2017 tussen verweerder het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (het FLDO) blijkt dat verwantschapsonderzoek waarschijnlijk onvoldoende is, omdat klager volgens betrokkenen in ieder geval verwant is aan erflaatster (volgens klager is erflaatster zijn moeder, volgens G is klager een halfzus van erflaatster).
1.23 Op 26 april 2017 heeft verweerder een akte uitlaten bewijsvoering ingediend, met het verzoek aan de rechtbank om, zakelijk weergegeven, klager toe te laten tot het leveren van DNA-bewijs, tot het instellen van een rogatoire commissie voor het horen van tante J en tot het horen van getuigen.
1.24 Op 22 mei 2017 heeft verweerder de met het FLDO gewisselde e-mails naar klager gestuurd.
1.25 Op 3 augustus 2017 heeft verweerder de vragen die aan getuigen kunnen worden gesteld voorgelegd aan klager.
1.26 Op 10 augustus 2017 zijn drie getuigen, onder wie klager en G, gehoord.
1.27 Op 16 augustus 2017 heeft verweerder klager een factuur gestuurd die klager op 30 augustus 2017 heeft voldaan.
1.28 Op 30 augustus 2017 heeft verweerder onder meer het volgende aan klager geschreven:
“(…) Hoe gaat het nu verder:
1. Allereerst worden de getuigenverhoren voortgezet. Op de planning staan S(…), R(…) en J(…).
2. De wederpartij mag daarna zo nodig contra-verhoren houden met eigen getuigen.
3. Wij mogen vervolgens middels een conclusie nader aangeven hoe wij de rogatoire commissie en het DNA onderzoek wensen uit te voeren. Ik heb reeds een verzoek uitstaan bij de ambassade om informatie daarover. Ik heb jou verzocht om in Indonesie een Legal Opinion te vragen (zie mijn email van 15 augustus jl. aan jou).
4. De wederpartij mag vervolgens op voorgaande conclusie reageren, waarna de rechter een beslissing over het DNA onderzoek en het instellen van een rogatoire commissie zal nemen.
5. Als de rechter zulks beslist dan zal het DNA onderzoek worden uitgevoerd en de rogatoire commissie worden ingesteld.
6. Als de resultaten van het DNA onderzoek binnen zijn en het verhoor van tante J(…) is afgerond, zal de rechter gaan beoordelen of je al dan niet een kind bent van [erflaatster]. Eventueel kunnen partijen er voor kiezen om voorafgaand daarvan nog 1 schriftelijke ronde te doen om te kunnen reageren op de resultaten van de verhoren en het DNA onderzoek.
Ik verwacht dat het proces zal verlopen als geschetst. Het is echter de rechter die de regie heeft en op bepaalde punten anders kan besluiten. Ik zal in ieder geval, als ik bericht heb gekregen van de ambassade, de rechter (opnieuw) vragen om nu alvast te beslissen op het instellen van een rogatoire commissie. (…)”
1.29 Bij e-mail van 3 januari 2018 heeft verweerder aan klager laten weten wanneer het getuigenverhoor wordt voortgezet. Verweerder heeft klager verder instructies gegeven met betrekking tot verklaringen van familieleden van klager.
1.30 Uit een bericht van 8 februari 2018 van verweerder aan klager blijkt dat verweerder de rechtbank heeft geïnformeerd over de gezondheidstoestand van tante J en dat hij heeft verzocht om het afnemen van een verhoor in haar woning.
1.31 In een brief van 2 maart 2018 aan de rechtbank heeft verweerder uitvoerig gemotiveerd gereageerd op de opdracht van de rechtbank aan klager om een verklaring te overleggen betreffende de mentale gezondheid van tante J. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om de opdracht in te trekken, althans om een consulair ambtenaar in te schakelen en deze opdracht te geven tante J door een arts te laten bezoeken.
1.32 Op 4 april 2018 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen waarin, zakelijk weergegeven, afwijzend is beslist op het horen van tante J door een rogatoire commissie.
1.33 Op 24 april 2018 zijn drie getuigen verhoord.
1.34 Op 24 april 2018 heeft klager aan verweerder geschreven:
“Als je gaat de weergave verbeteren, doe dan voor alle 3 gesprekken van oom F(…) en H(…)”
1.35 In bericht van 3 mei 2018 van klager aan verweerder wordt melding gemaakt van geluidsopnamen.
1.36 Op 4 mei 2018 heeft verweerder het volgende geschreven aan klager:
“Bijgaand tref je de akte in concept aan. Het voorgestelde DNA onderzoek geeft mij bijzonder veel hoop. Ik ga druk op de rechtbank uitoefenen om dit er doorheen te krijgen, en wel op korte termijn. Wellicht maakt dit verdere bewijslevering onnodig.
Als personen geen verklaring kunnen/willen afleggen, dan zij dat zo. Het zou wel mooi zijn, als je van elk gesprek een opname hebt.
Ik heb nog een persoon gevonden om de kwaliteit van de geluidsopnamen te verbeteren. Als je zelf inmiddels iemand hebt gevonden, stel ik voor dat die persoon het doet. Zou je elk ter zake doende gesprek aan mij willen doorsturen (nadat de kwaliteit daarvan is verbeterd)?”
1.37 Bij akte uitlaten van 9 mei 2018 heeft verweerder de rechtbank gevraagd om te beslissen op het door klager gewenste DNA onderzoek via een alternatieve methode waarbij (mogelijk) kan worden vastgesteld of klager een kind van erflaatster is.
1.38 Op 17 mei 2018 heeft verweerder klager een factuur gestuurd. Wanneer klager aangeeft dat hij problemen heeft met betalen van de factuur, geeft verweerder aan dat klager de factuur in gedeelten mag voldoen.
1.39 Op 24 juli 2018 heeft de contra-enquête plaatsgevonden. Op 1 augustus 2018 heeft verweerder het proces-verbaal van de enquête naar klager gestuurd. Op 6 augustus 2018 heeft verweerder klager gevraagd om input voor de conclusie na enquête.
1.40 Op 15 september 2018 heeft verweerder een concept conclusie na enquête voorgelegd aan klager. In het begeleidende bericht heeft verweerder geschreven dat hij nog moet nadenken over “wat we kunnen doen met de opgenomen telefoongesprekken”. De conclusie is op 19 september 2018 ingediend.
1.41 Op 27 november 2018 heeft de advocaat van G een antwoordconclusie ingediend. Verweerder heeft deze op 30 november 2018 naar klager gestuurd. Verweerder heeft uitgelegd dat de rechtbank zal oordelen over de vraag of klager geslaagd is in zijn bewijsopdracht en dat het ook mogelijk is dat de rechtbank nog een DNA onderzoek gelast.
1.42 Op 18 april 2019 heeft verweerder onder meer aan klager geschreven dat er een achterstand is in betaling.
1.43 Op 24 april 2019 heeft de rechtbank tussenvonnis gewezen. De rechtbank heeft, zakelijk weergegeven, geoordeeld dat klager na het horen van de getuigen niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht en een DNA-onderzoek gelast. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen in het vonnis:
“(…) Om die reden heeft eiser bij voormelde akte aangegeven mogelijk andere getuigen te willen horen, maar dat hij daarvan afziet onder de voorwaarde dat hij in de gelegenheid wordt gesteld geluidsopnamen in het geding te brengen waarin derden gedetailleerde uitlatingen doen over de afstamming van eiser. Hierbij heeft eiser aangegeven dat de geluidskwaliteit van de geluidsopnamen slecht was vanwege het horen van veel ruis en dat hij de kwaliteit van de opnamen zal doen verbeteren en alsdan in het geding zal brengen. De rechtbank stelt vast dat eiser ruimschoots in de gelegenheid is geweest om eventuele geluidsopnamen ter ondersteuning van zijn stellingname in het geding te brengen, maar hieraan geen uitvoering heeft gegeven. (…) Gezien het vorenstaande merkt de rechtbank op dat het verzoek van eiser om hem thans een termijn te geven voor het in het geding brengen van geluidopnamen niet aan de orde is nu eiser gedurende de gehele procedure steeds in de gelegenheid is geweest bewijsstukken in het geding te brengen en daartoe geen verlof noch termijn van de rechtbank behoeft. Daar komt bij dat de verklaringen van eiser met betrekking tot de bewuste geluidsopnamen vaag, althans ongespecificeerd, is nu hij niet aangeeft wie de "derden" zijn die uitlatingen kunnen doen over de afstamming van eiser. (…)”
1.44 Op 25 april 2019 heeft verweerder het vonnis naar klager gestuurd met een korte toelichting en de toezegging dat verweerder na zijn vakantie contact zal opnemen met klager.
1.45 Partijen hebben in mei 2019 gecorrespondeerd over het vervolg. Op 29 mei 2019 uit klager onder meer zijn ongenoegen over het vonnis en de gang van zaken tot dan toe. Klager brengt als zijn “grootste verbazing” naar voren dat verweerder de geluidsbestanden niet heeft overgelegd.
1.46 Bij bericht van 3 juni 2019 om 15.38 uur heeft klager aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij de samenwerking beëindigt.
1.47 Op 3 juni 2019 om 16.42 heeft verweerder gereageerd op de bezwaren van klager. Verweerder heeft klager gevraagd om definitief te laten weten of het zijn wens is dat verweerder zijn werkzaamheden staakt. Dezelfde dag om 18.31 uur heeft klager zijn wens dat verweerder zich als advocaat aan de zaak onttrekt herhaald. Verweerder heeft zich dezelfde dag nog als advocaat aan de zaak onttrokken.
1.48 Op 6 juni 2019 heeft verweerder zijn einddeclaratie naar klager gestuurd. Met de einddeclaratie en een nog openstaand bedrag is klager volgens de begeleidende e-mail nog € 8.056,36 aan verweerder verschuldigd.
1.49 Bij e-mail van 7 juni 2019 heeft verweerder aan klager laten weten dat de rechtbank zijn onttrekking heeft verwerkt, dat de zaak is verwezen naar de rol van 19 juni 2019 en dat op die datum een conclusie ingediend moet worden door een opvolgend advocaat.
1.50 Op 9 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.51 Bij brief van 11 september 2019 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld.
1.52 Op 2 september 2020 heeft de deken met partijen een bemiddelingsgesprek gevoerd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van devAdvocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Het is aan verweerder te wijten dat het vonnis van 24 april 2019 teleurstellend is. Verweerder heeft de stukken en bewijzen waarover hij beschikte ten onrechte achtergehouden.
b) Verweerder heeft teveel kosten in rekening gebracht.
c) Het heeft klager veel moeite gekost om de rechtsbijstand door verweerder te beëindigen.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Voorop staat dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. Daarbij geldt dat het op de weg van de advocaat ligt om zijn cliënt, gevraagd of ongevraagd, te informeren over de goede en kwade kansen van een procedure. Daarnaast moet een advocaat zijn cliënt gedurende een procedure op de hoogte houden van de stand van zaken. De voorzitter zal de klachten van klager met inachtneming van dit criterium beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Volgens klager heeft verweerder hem onvoldoende geadviseerd en heeft hij onjuist opgetreden.
4.3 De voorzitter stelt op grond van de stukken in het dossier vast dat verweerder klager voldoende heeft geïnformeerd over de goede en kwade kansen van de procedure. De voorzitter verwerpt het standpunt van klager dat een advocaat voor aanvang van een procedure alle mogelijke scenario’s tot in detail moet voorhouden aan zijn cliënt. Verweerder heeft klager naar het oordeel van de voorzitter bij iedere ontwikkeling in de procedure voldoende voorgelicht. Klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.4 De voorzitter verwerpt het verwijt dat verweerder onjuist heeft opgetreden. Uit het klachtdossier blijkt naar het oordeel van voorzitter van een deugdelijke en kwalitatief voldoende aanpak van de zaak. Klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond. De voorzitter voegt hieraan toe dat de omstandigheid dat een andere advocaat mogelijk had gekozen voor een andere strategie, niet betekent dat het optreden van verweerder ondeugdelijk was.
4.5 Klager verwijt verweerder verder dat hij ten onrechte geluidsbestanden niet aan de rechtbank heeft overgelegd. Verweerder heeft hierover aangevoerd dat hij diverse malen met klager heeft gesproken over de geluidsopnamen. De kwaliteit ervan was slecht; de gesprekken waren vrijwel onverstaanbaar. Verweerder heeft klager aangeboden om de kwaliteit tegen betaling te laten verbeteren door een persoon uit het netwerk van verweerder. Volgens verweerder besloot klager om zelf iemand te zoeken die de kwaliteit kon verbeteren. Verweerder heeft hier vervolgens een aantal keren naar gevraagd. Verweerder heeft klager ook gevraagd om te onderzoeken of transcripties van de opnamen konden worden gemaakt. Klager heeft daar niet voor gezorgd. Verweerder heeft een secretaresse van zijn kantoor gevraagd om te onderzoeken of zij transcripties kon maken, maar de kwaliteit van de opnames was daarvoor ontoereikend. Verweerder heeft er verder op gewezen dat hij de conclusie na enquête, waarin niet wordt verwezen naar de geluidsopnamen, heeft voorgelegd aan klager. Verweerder heeft daarnaast een bespreking gevoerd met klager op 18 september 2018. Toen is, aldus verweerder, opnieuw besproken dat de geluidsopnamen niet zouden worden overgelegd vanwege enerzijds de slechte kwaliteit en anderzijds de bewijswaarde die door verweerder als nihil werd ingeschat. Verweerder heeft, tot slot, een afschrift van de ingediende conclusie aan klager verstrekt.
4.6 De voorzitter leidt uit het onweersproken verweer af dat klager enerzijds ervan op de hoogte was dat verweerder de geluidsopnamen niet aan de rechtbank zou overleggen en anderzijds van de motieven van verweerder om dat niet te doen. Gelet hierop is het verwijt dat klager verweerder maakt op dit punt kennelijk ongegrond.
4.7 De voorzitter heeft begrip voor het ongenoegen van klager. Toen op 24 april 2019 het voor klager teleurstellende vonnis werd gewezen was klager al meer dan drie jaar bezig met de emotioneel beladen vraag of hij een kind van erflaatster is en ondanks alle inspanningen en proceshandelingen had de rechter daarop 24 april 2019 nog altijd niet definitief beslist. De conclusie dat dit te wijten is aan ondeugdelijke of ontoereikende bijstand van verweer is echter onterecht.
Klachtonderdeel b)
4.8 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter moet echter wel beoordelen of excessief is gedeclareerd. Of daarvan sprake is, hangt af van alle omstandigheden van het geval.
4.9 Klager heeft nagelaten om aan te tonen hoeveel verweerder voor zijn diensten in rekening heeft gebracht. Reeds daarom kan niet worden vastgesteld dat excessief is gedeclareerd. Klachtonderdeel b is in zoverre, bij gebrek aan feitelijke onderbouwing, kennelijk ongegrond.
4.10 Klager verwijt verweerder ook dat hij hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de te verwachten kosten voor de procedure. Naar het oordeel van de voorzitter is ook dit deel van klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.
4.11 Verweerder heeft bij aanvang van zijn werkzaamheden voldoende duidelijk gecommuniceerd over de hoogte van zijn uurtarief (zie hiervoor in 1.3 en 1.11). Verweerder heeft verder voldoende duidelijk gemaakt dat de kosten voor de procedure zouden oplopen door klager daar enerzijds schriftelijk op de te wijzen (zie 1.3 en 1.21) en door anderzijds regelmatig (tussentijds) te declareren. Dat verweerder aan zijn waarschuwing dat de kosten zouden kunnen oplopen geen prijskaartje heeft gehangen is naar het oordeel van de voorzitter niet onzorgvuldig of onbetamelijk. Aan procedures is inherent dat het verloop ervan en daarmee de kosten ongewis zijn. Dit geldt te meer als in een civiele procedure bewijs moet worden geleverd.
Klachtonderdeel c)
4.12 De voorzitter stelt op grond van de correspondentie in het dossier vast dat klager op 3 juni 2019 kenbaar heeft gemaakt dat het zijn wens was dat verweerder zich aan de procedure zou onttrekken en dat verweerder later die dag gehoor aan deze wens heeft gegeven. Aan klachtonderdeel c ontbreekt een feitelijke grondslag en het klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.13 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021.