Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:147

Zaaknummer

21-524/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij goede gronden aanwezig zag om het seksueel misbruik van beide partijen ter sprake te brengen. Het is begrijpelijk dat het door verweerster aan de orde gesteld gespreksonderwerp bij klaagster de nodige emoties te weeg heeft gebracht, maar hieruit volgt niet dat verweerster zich nodeloos grievend over klaagster heeft uitgelaten, noch dat het verloop van de echtscheidingsprocedure hierdoor negatief is beïnvloed.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 30 augustus 2021

in de zaak 21-524/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerster

 

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 21 juni 2021 met kenmerk K21-074, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster was verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft de ex-echtgenoot van klaagster in deze procedure bijgestaan.

1.2    Verweerster heeft op 27 juli 2018 namens haar cliënt een echtscheidingsverzoek bij de rechtbank ingediend. De advocaat van klaagster heeft op 15 oktober 2018 namens klaagster een verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken ingediend. In punt 20 schreef de advocaat van klaagster het volgende : “Daarnaast merkt de vrouw op dat de man in 2017 een bedrag aan smartengeld heeft ontvangen, welke hij naar eigen zeggen heeft veilig gesteld. Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat het smartengeld aan de man verknocht is, dient de man wel de bankafschriften van de rekening waarop het smartengeld is gestort in het geding te brengen. De vrouw kan dan pas beoordelen of het volledige saldo dan wel een deel daarvan buiten de verdeling blijft in verband met de verknochtheid.”

1.3    Op 20 november 2018 heeft een viergesprek tussen partijen en hun advocaten plaatsgevonden. Aan het einde van het gesprek werd een afspraak gemaakt voor een vervolggesprek op 4 december 2018.

1.4    De advocaat van klaagster heeft bij brief van 3 december 2018 namens klaagster bericht dat klaagster vanwege het verloop van het gesprek op 20 november 2018 het volgende viergesprek op 4 december 2018 niet meer wenste aan te gaan.

1.5    De advocaat van klaagster heeft bij brief van 7 maart 2019 een voorstel voor een minnelijke regeling gedaan. Op 18 april 2019 hebben partijen algehele overeenstemming bereikt. De advocaat van klaagster heeft verweerster per email van 18 april 2019 bericht zich te kunnen vinden in de samenvatting van de bereikte algehele overeenstemming, waarna verweerster de rechtbank bij brief van 18 april 2019 aldus heeft geïnformeerd en de procedure bij de rechtbank is aangehouden.

1.6    Op 3 mei 2019 heeft de advocaat van klaagster zich als advocaat onttrokken. Op 25 juni 2019 heeft de nieuwe advocaat van klaagster verweerster bericht dat klaagster zich niet (geheel) kon vinden in de bereikte overeenstemming. Op 19 augustus 2019 heeft de advocaat van klaagster een nieuw viergesprek voorgesteld. Verweerster heeft het dossier vervolgens vanwege haar naderende zwangerschapsverlof aan een collega overgedragen.

1.7    Op 3 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:

Verweerster heeft bij aanvang van het viergesprek het seksueel misbruik van haar cliënt en van klaagster -zonder enige aankondiging vooraf- ter tafel gebracht. Waardoor klaagster niet meer in staat was een behoorlijk gesprek te voeren en het verder verloop van de echtscheidingsprocedure in negatieve zin is beïnvloed.  

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht betreft het optreden van de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Vast staat dat verweerster tijdens het viergesprek op 20 november 2018 seksueel misbruik van partijen in het verleden ter sprake heeft gebracht. Verweerster heeft in haar verweer naar voren gebracht dat zij in overleg met haar cliënt had besloten om, gelet op de emoties, die het in het verweerschrift onder nummer 20 gestelde bij haar cliënt te weeg hadden gebracht, het onderwerp seksueel misbruik van beide partijen tijdens het viergesprek op 20 november 2018 ter sprake te brengen. Het stond verweerster vrij om, in overleg met haar cliënt de inhoud van de inbreng namens haar cliënt  tijdens het viergesprek te bepalen. Zij hoefde daarbij in beginsel enkel rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van haar cliënt. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij goede gronden aanwezig zag om het seksueel misbruik van beide partijen ter sprake te brengen. Het is begrijpelijk dat het door verweerster aan de orde gestelde gespreksonderwerp bij klaagster de nodige emoties te weeg heeft gebracht, maar hieruit volgt niet dat verweerster zich nodeloos grievend over klaagster heeft uitgelaten, noch dat het verloop van de echtscheidingsprocedure hierdoor negatief is beïnvloed. Verweerster heeft klaagster na het gesprek van 20 november 2018 in de gelegenheid gesteld de emoties die het gesprek van 20 november 2018 bij haar hadden losgemaakt bespreekbaar te maken. Het was de keuze van klaagster hiervan geen gebruik te maken en het viergesprek op 4 december 2018 af te zeggen. Hiervan valt verweerster geen verwijt te maken. Op 18 april 2019, vijf maanden na het viergesprek, hebben partijen overeenstemming bereikt. De voorzitter volgt klaagster daarom niet in haar stelling dat het verloop van de echtscheidingsprocedure door (de inhoud van) het gesprek op 20 november 2018 negatief is beïnvloed. Klaagster heeft dit ook niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, noch bewijs daarvan overgelegd. Dat klaagster na 18 april 2019 aanleiding heeft gezien om de inhoud van de bereikte regeling alsnog ter discussie te stellen valt verweerster evenmin aan te rekenen. Ook overigens is niet gebleken dat verweerster de grens, die haar bij de behartiging van de belangen van haar cliënt als advocaat van de wederpartij vrijstond, heeft overschreden.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

    

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021.

 

Griffier         Voorzitter