Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:174

Zaaknummer

21-427/DH/DH/D

Inhoudsindicatie

Ambtshalve voortzetting van een ingetrokken klacht. Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt. Deze fout en de mogelijkheid dat daaruit schade voor haar cliënt zou voortvloeien heeft verweerster niet voortvarend gemeld bij haar verzekeraar. Verweerster was, hoewel zij en ervaren advocaat is, niet doordrongen van de noodzaak van een melding. Omdat verweerster de kwestie tot genoegen van de aanvankelijke klaagster heeft opgelost volstaat de raad met een berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 september 2021 in de zaak 21-427/DH/DH/D naar aanleiding van de klacht van:

 

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

ambtshalve klager

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 14 juli 2020 is bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend door mevrouw E over verweerster. Deze klacht is voorgelegd aan de raad en geregistreerd onder klachtnummer 21-132/DH/DH. Op 2 april 2021 heeft mevrouw E de klacht ingetrokken. Nadat verweerster en de deken in de gelegenheid waren gesteld om een standpunt in te nemen naar aanleiding van de intrekking van de klacht heeft de raad bij beslissing van 31 mei 2021 beslist dat de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang zal worden voortgezet en bepaald dat de deken daarbij zal worden opgeroepen.

1.2    De voortgezette klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 augustus 2021. Daarbij waren de deken en verweerster aanwezig.

1.3    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde klachtdossier (21-132/DH/DH) en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). De raad heeft verder kennis genomen van de e-mail met bijlagen van 9 augustus 2021 van de zijde van verweerster.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de zaak gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster heeft mevrouw E bijgestaan in een familierechtelijke kwestie.

2.3    Op 19 februari 2020 heeft het gerechtshof uitspraak gedaan in de zaak van mevrouw E.

2.4    Partijen hebben na ontvangst van de uitspraak van het gerechtshof vastgesteld dat verweerster heeft verzuimd om tijdig de meest recente inkomensgegevens van mevrouw E aan het gerechtshof te overleggen. Het gerechtshof heeft daarom geen rekening gehouden met deze gegevens. Uit het klachtdossier blijkt dat het gerechtshof is verzocht om verbetering van de beslissing, maar dat dit verzoek is afgewezen.

2.5    In een bericht van 9 mei 2020 aan verweerster heeft mevrouw E de schade die zij stelt te hebben geleden door het niet tijdig overleggen van de inkomensgegevens uiteengezet. Hierop hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd over, zakelijk weergegeven, aansprakelijkheid en schade als gevolg van het niet tijdig indienen van stukken. Mevrouw E heeft verweerster bij e-mail van 18 mei 2020 in gebreke gesteld. Op 25 juni 2020 heeft mevrouw E naar de stand van zaken gevraagd. Bij bericht van 1 juli 2020 heeft verweerster haar visie op de kwestie met mevrouw E gedeeld.

2.6    Op 14 juli 2020 heeft mevrouw E de klacht bij de deken ingediend. De deken heeft vervolgens onderzoek ingesteld. Op 7 augustus 2020 heeft verweerster gereageerd op de klacht. Op 23 augustus 2020 heeft mevrouw E gerepliceerd. Bij dupliek van 15 september 2020 heeft verweerster laten weten dat zij de kwestie die week zal melden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

2.7    Op 17 september 2020 heeft verweerster de kwestie gemeld bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

2.8    In maart 2021 hebben verweerster en mevrouw E een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze vaststellingsovereenkomst houdt, zakelijk weergegeven, in dat (het kantoor van) verweerster een bedrag van € 4.000,- betaalt aan mevrouw E en dat mevrouw E de klacht tegen verweerster intrekt.

 

3    BEZWAAR

3.1    In dit dekenbezwaar is de oorspronkelijke klacht gehandhaafd. Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Verweerster wordt het volgende verweten.

a)    Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt, door in een gerechtelijke procedure in hoger beroep de inkomensgegevens van mevrouw E niet, althans niet tijdig, te overleggen. Als gevolg daarvan is het gerechtshof in de beschikking van 19 februari 2020 uitgegaan van een onjuiste draagkrachtberekening en is een te laag alimentatiebedrag toegekend.

b)    Verweerster heeft niet van zich laten horen na de aansprakelijkstelling van 18 mei 2020.

c)    Verweerster heeft de door haar veroorzaakte schade niet goed afgewikkeld.

3.2    De stellingen die aan het bezwaar ten grondslag zijn gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen het bezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Bezwaar a)

5.1    Verweerster heeft niet betwist dat zij relevante stukken niet op tijd heeft ingediend en dat deze relevante stukken daarom door het gerechtshof niet zijn betrokken bij de beoordeling. Verweerster heeft evenmin betwist dat dit nalaten nadelige gevolgen heeft gehad voor mevrouw E. Aldus staat vast dat verweerster een beroepsfout heeft gemaakt en het bezwaar is daarom op dit punt gegrond.

Bezwaren b) en c)

5.2    Deze klachtonderdelen gaan over de wijze waarop verweerster heeft gehandeld nadat haar was gebleken dat zij een beroepsfout had gemaakt.

5.3    Als uitgangspunt geldt dat een advocaat die op de hoogte raakt van een beroepsfout waar mogelijk schade uit voortvloeit melding maakt van het voorval bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Verweerster heeft geen melding gemaakt bij haar verzekeraar toen zij op de hoogte raakte van de beroepsfout. Dit is onzorgvuldig en onbetamelijk en het bezwaar is in zoverre gegrond.

5.4    Het debat tussen verweerster en mevrouw E over de omvang van de schade(vergoeding) is na ontdekking van de beroepsfout gestart en, ook nadat mevrouw E een klacht had ingediend tegen verweerster, voortgezet. Pas toen na vier maanden nog altijd geen overeenstemming was bereikt en het onderzoek van de deken bovendien in volle gang was heeft verweerster melding gemaakt bij haar verzekeraar. Dit is te laat. Een advocaat moet een aansprakelijkstelling onverwijld melden aan de verzekeraar, ongeacht de waarschijnlijkheid dat de aansprakelijkstelling zal leiden tot vergoeding van schade door die verzekeraar. Ook op dit punt heeft klaagster onzorgvuldig en onbetamelijk gehandeld en het bezwaar is in zoverre gegrond.

5.5    Mevrouw E heeft verweerster op 18 mei 2020 in gebreke gesteld. Verweerster heeft na bijna zes weken, op 25 juni 2020, gereageerd. Naar het oordeel van de raad is dit onvoldoende voortvarend. Dit geldt te meer omdat verweerster haar beroepsfout toen al had erkend en volgens haar eigen verklaring bovendien voornemens was om de schade zelf te vergoeden. Het handelen van verweerster is op dit punt onbetamelijk en onzorgvuldig en het bezwaar is ook in zoverre gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft een beroepsfout gemaakt. Deze fout en de mogelijkheid dat daaruit schade zou voortvloeien heeft verweerster niet voortvarend gemeld bij haar verzekeraar. Zelfs na de aansprakelijkstelling heeft verweerster nog vier maanden gewacht met het maken van die melding. Klaagster had toen inmiddels een klacht ingediend en het dekenonderzoek daarnaar was in volle gang. Verweerster is daarnaast onvoldoende voortvarend geweest in de communicatie met haar cliënt over de gevolgen van de beroepsfout en de vergoeding van schade. Dit alles is onzorgvuldig en onbetamelijk. De gedragingen raken naar het oordeel van de raad aan de kernwaarden kwaliteit en (financiële) integriteit. Dit is des te ernstiger omdat deze kernwaarden ook in eerdere tuchtzaken tegen verweerster in het geding zijn geweest.  

6.2    Tijdens de zitting heeft verweerster verklaard dat zij dacht dat melding bij de verzekeraar niet nodig was, omdat ze de kwestie zelf kon en wilde oplossen en, daarnaast, dat ze de melding achterwege liet ter bescherming van de belangen van haar werkgever (en daarmee haar eigen belang). Het baart de raad zorgen dat verweerster na 18 jaar advocatuur, waarvan een aantal jaren als advocaat-ondernemer, kennelijk niet doordrongen is van de noodzaak en het belang van voortvarende melding van (mogelijke) aansprakelijkheid en dat verweerster het belang van haar werkgever en haarzelf heeft laten prevaleren boven het belang van haar cliënt.

6.3    Het debat tussen verweerster en mevrouw E over de (vergoeding van) schade heeft uiteindelijk wel geleid tot een schikking. Omdat mevrouw E de klacht na het bereiken van de schikking heeft ingetrokken, neemt de raad aan dat verweerster de (financiële) schade van mevrouw E afdoende heeft vergoed. Dit betekent dat mevrouw E door de onzorgvuldigheden van verweerster uiteindelijk niet, althans niet onevenredig in haar belangen is geschaad.

6.4    Omdat de kwestie uiteindelijk tot genoegen van de aanvankelijke klaagster is opgelost, volstaat de raad met het opleggen van een berisping.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar in alle onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en B.F. van Noort, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2021.