Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:172

Zaaknummer

21-302/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels gegrond. Verweerster heeft een te summiere opdrachtbevestiging verstrekt, waarin onder meer het uurtarief ontbreekt en heeft vervolgens klaagsters niet tussentijds informatie verstrekt, waardoor klaagster op het moment van de overname van de zaak werd geconfronteerd met een forse rekening. Verweerster wenste vervolgens het nog openstaande bedrag te verrekenen met een op haar derdengeldenrekening gestort voorschot, maar klaagster maakte hiertegen bezwaar. Verweerster heeft het voorschot alsnog maanden onder zich gehouden, terwijl zij het bedrag terstond had dienen over te maken aan klaagster. De raad acht de maatregel van berisping passend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 20 september 2021 in de zaak 21-302/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: mr. G. Grijs

 

over:

 

verweerster

gemachtigde: mr. H.M. Hueting

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 6 september 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 29 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/18 edg/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de (video)zitting van de raad van 9 augustus 2021. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster, alsmede verweerster en haar gemachtigde aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster is verwikkeld (geweest) in een letselschadezaak. Verweerster heeft haar daarin bijgestaan.

2.3    Bij brief van 20 februari 2017 heeft verweerster de opdracht bevestigd en onder meer geschreven:

“Heden hadden wij een gesprek, waarbij u mij verzocht uw belangen te behartigen bij de afwikkeling van bovenstaande letselschadezaak. Ik ben hier graag toe bereid. (…)

Voor de kosten van mijn rechtsbijstand zal ik namens u een toevoegingsaanvraag indienen (…) Wanneer u geen toevoeging verkrijgt, of de toevoeging op een later tijdstip om welke reden dan ook wordt ingetrokken, verzoek ik u per omgaande met mij in contact te treden, zodat wij de voortgang kunnen bespreken. (…)

Naast advocaatkosten worden er kosten in uw zaak gemaakt voor het opvragen van uw medische dossier en voor advisering van mijn medische adviseur. (…) Voor de betaling van deze kosten geldt, dat u de nota ter zake steeds binnen 14 dagen na het toesturen van de nota, dient te voldoen aan mijn kantoor. (…) Wanneer, althans zodra, de wederpartij de aansprakelijkheid heeft aanvaard, worden genoemde medische kosten ook in rekening gebracht bij de wederpartij. Zodra de wederpartij deze kosten betaalt, krijgt u het door u betaalde bedrag terug.”

Klaagster heeft deze brief op 24 februari 2017 voor akkoord ondertekend.

2.4    Bij brief van 11 november 2019 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij niet meer bereid is werkzaamheden te verrichten ter afwikkeling van de letselschadezaak. Ook schrijft verweerster:

“In mijn schrijven van 30 oktober 2019 heb ik u in een overzicht aangegeven welke openstaande medische kosten in uw dossier aanwezig zijn. De conclusie was dat dit tot en met 30 oktober 2019 het bedrag van € 591,83 betrof.

Ten aanzien van uw verplichting om deze kosten te betalen verwijs ik u naar mijn schrijven d.d. 20 februari 2017. Op grond van dit schrijven acht ik mij gerechtigd om deze kosten te verrekenen met het voorschot van € 1.000,00, dat op mijn derdenrekening staat.”

2.5    Op 24 november 2019 heeft de gemachtigde van klaagster (hierna ook: de gemachtigde) zich per e-mail tot verweerster gewend en meegedeeld dat hij klaagsters belangen verder zal behartigen inzake de lopende letselschadezaak. De gemachtigde heeft in zijn e-mail verzocht hem het dossier te doen toekomen. Ook heeft hij te kennen gegeven dat klaagster uitdrukkelijk geen toestemming geeft tot verrekening.

2.6    Bij brief van 4 december 2019 heeft verweerster gereageerd en onder meer geschreven:

“Bijgevoegd (…) vindt u ook afschriften van de in de onderliggende letselschadezaak door mijn kantoor gemaakte medische kosten, welke kosten mevrouw aan mij dient te voldoen, maar ondanks diverse verzoeken daartoe tot op heden weigert te voldoen.

Het betreft het verschuldigde bedrag van € 1.650,76. Dit verschuldigde bedrag wens ik te compenseren met het bedrag op mijn derdenrekening van € 1.000,--. Ten laste van mevrouw resteert dan totaal verschuldigd te voldoen het bedrag van € 650,76.

Zoals blijkt uit de als bijlage 1 overgelegde brief van 20 februari 2017 heb ik voor [klaagster] een toevoeging aangevraagd, welke toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand (…) is afgewezen. In de laatste alinea van de brief van 20 februari 2017 verzocht ik klaagster mij bij afwijzing van de toevoeging per omgaande met mij in contact te treden, hetgeen zij naliet.

Bijgevoegd vindt u de door mij bij de wederpartij op grond van art. 6:96 BW ingediende niet geheel betaalde declaraties voor mijn werkzaamheden ter afwikkeling van de onderliggende letselschadezaak. De wederpartij voldeed met betrekking tot deze declaraties een voorschot van € 4.032,55. Het gehanteerde uurtarief is € 260,-.

Inclusief de medische kosten is openstaand het bedrag van € 7.885,28. (…)

[Klaagster] is mijn opdrachtgever en dient de openstaande kosten te voldoen. Ik heb de bijgesloten declaraties her-berekend op basis van een uurtarief van € 200,-- en de medische kosten uit de declaraties gehaald (…)

Na herberekening resteert er te voldoen door [klaagster] het bedrag van € 4.106,07, welk bedrag dient te worden vermeerderd met het bedrag van € 650,76, welk bedrag [klaagster] mijn kantoor verschuldigd is voor de betaalde medische kosten. [Klaagster] dient dan wel toestemming te geven voor de betaling aan mijn kantoor van het bedrag van € 1.000,-- op mijn derdenrekening. (…)

Na ontvangst van het verschuldigde bedrag van € 4.756,83 en het bedrag van € 1.000,-- op mijn derdenrekening zal ik u het dossier toesturen.”

2.7    Bij brief van 10 december 2019 heeft verweerster de deken verzocht om bemiddeling bij de overdracht van klaagsters dossier.

2.8    De deken heeft op 16 december 2019 gereageerd en zowel aan de gemachtigde als aan verweerster onder meer geschreven:

“Ik wijs u erop dat van het retentierecht behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt en dat in elk geval vermeden dient te worden “dat de cliënt in procesnood komt te verkeren”. Mij is op basis van de stukken niet duidelijk of hiervan sprake zal zijn als het dossier niet direct wordt overgedragen.

Hoe dan ook zal ik gelet op het bepaalde in gedragsregel 28 lid 2 de voorwaarde stellen dat [klaagster] het bedrag van de openstaande declaratie op de derdenrekening deponeert totdat het geschil is beslecht, waarbij [verweerster] dient te bevorderen dat zo spoedig mogelijk wordt vastgesteld wie de rechthebbende van deze gelden is. (…) Na ontvangst van het bedrag op de derdenrekening dient [verweerster] terstond het dossier over te dragen aan [de gemachtigde].

Voorts begrijp ik uit de brief van [verweerster] van 10 december 2019 dat zij de gemaakte medische kosten wenst te verrekenen met het bedrag van € 1.000,-- dat op haar derdengeldenrekening staat. Hierbij wijs ik u op gedragsregel 19 lid 3, waaruit blijkt dat de mogelijkheid van verrekening openstaat wanneer de cliënt daartegen geen bezwaar heeft. (…) Verrekening (….) is slechts mogelijk indien een cliënt zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven. Deze uitdrukkelijke toestemming vind ik niet terug in de door [klaagster] ondertekende brief van 20 februari 2017.”

2.9    Bij brief van 4 februari 2020 heeft de gemachtigde verzocht om bemiddeling van de deken bij de overdracht van klaagsters dossier. De gemachtigde heeft onder meer geschreven:

“[Klaagster] heeft geprobeerd het door u bepaalde bedrag bij elkaar te krijgen hetgeen haar niet is gelukt. Zij verzoekt u dan ook de door u gestelde voorwaarde te heroverwegen (…)

Nu [verweerster] de letselschade niet langer wenst te behandelen en [klaagster] niet kan voldoen aan de door u gestelde voorwaarde ligt de behandeling van de letselschade stil. [Klaagster] meent dan ook dat zij hierdoor in procesnood komt.”

2.10    Op 20 mei 2020 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden bij de deken. In een e-mail van diezelfde dag heeft de deken de gemaakte afspraken genoteerd:

“Wij spraken af dat [verweerster], uiterlijk binnen een week na heden, [de gemachtigde] een overzicht verstrekt van de kosten die reeds betaald zijn door de verzekeraar en van de resterende kosten (…)

Voorts spraken wij af dat [de gemachtigde] met [klaagster] in gesprek zal gaan over haar toestemming om het bedrag van € 1.000,- dat op de derdengeldenrekening van [verweerster] staat te verrekenen met de medische kosten die [verweerster] heeft voorgeschoten voor [klaagster]. Mocht [klaagster] daar niet mee akkoord gaan, dan zal [de gemachtigde] ervoor zorg dragen dat de door [verweerster] voorgeschoten medische kosten worden betrokken bij de vergoeding vanuit de verzekeraar. Daarnaast zal [de gemachtigde] de nog resterende kosten voor rechtsbijstand van [verweerster] betrekken bij de vergoeding vanuit de verzekeraar.

Voorts werd afgesproken dat [verweerster], onder bovenvermelde condities, het dossier zal overdragen aan [de gemachtigde].”

2.11    Bij e-mail van 1 juni 2020 heeft de gemachtigde aan verweerster bericht dat klaagster niet akkoord gaat met verrekening.

2.12    Bij e-mail van 10 juni 2020 heeft de gemachtigde aan verweerster bericht dat noch het voorschot, noch het dossier is ontvangen.

2.13    Op 10 juni 2020 heeft de deken in een e-mail aan de gemachtigde en verweerster onder meer het volgende geschreven:

“Ik verzoek [verweerster] dan ook om het bedrag van € 1.000,- dat op haar derdengeldenrekening is ontvangen, over te maken aan cliënte en voorts het dossier van [klaagster] over te dragen aan [de gemachtigde]. Ik verzoek [verweerster] dit zo snel mogelijk te doen, maar uiterlijk binnen een week na heden.”

2.14    De gemachtigde heeft bij e-mail van 16 juni 2020 aan verweerster laten weten dat hij het dossier heeft ontvangen, maar dat er stukken ontbreken. De gemachtigde heeft verweerster verzocht deze stukken alsnog te verstrekken.

2.15    Bij brief van 16 juni 2020 heeft verweerster aan de gemachtigde onder meer geschreven:

“in mijn praktijk is het te doen gebruikelijk, dat alle stukken in een dossier ook naar mijn cliënte worden toegestuurd, zo ook in het dossier van [klaagster]. Kortom, ik wil u verzoeken de ontbrekende stukken bij uw cliënte op te vragen.”

2.16    Bij e-mail van 9 juli 2020 heeft de gemachtigde aan verweerster verzocht de ontbrekende stukken alsnog toe te zenden, nu klaagster niet over die stukken beschikt.

2.17    Op 24 juli 2020 heeft de gemachtigde aan de deken (en cc aan verweerster) laten weten dat hij nog steeds het volledige dossier niet heeft ontvangen en dat verweerster voor de ontbrekende stukken blijft verwijzen naar klaagster. De gemachtigde heeft daarom nogmaals verzocht om bemiddeling.

2.18    Bij brief van 13 augustus 2020 heeft verweerster aan de deken onder meer geschreven:

“In bovenstaande zaak heb ik het gehele dossier gekopieerd en toegestuurd naar [de gemachtigde]. (…)

Ik heb dit gedaan, hoewel [klaagster] dit ook persoonlijk had kunnen doen, omdat zij zelf ook het hele dossier in haar bezit heeft. (…)

Blijkbaar mist er nog iets. Ik denk dat het nu aan [klaagster] is om deze stukken aan [verweerster] toe te sturen, omdat zij deze gewoon in haar bezit heeft.”

2.19    Op 24 augustus 2020 heeft de deken in een e-mail aan de gemachtigde en verweerster laten weten dat hij geen bemiddelende rol voor zichzelf ziet weggelegd, nu hij uit verweersters bericht van 13 augustus 2020 afleidt dat zij niet beschikt over de betreffende stukken.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft klaagster nooit een opdrachtbevestiging met uurtarief doen toekomen.

b)    Verweerster heeft klaagster geen urenverantwoording toegezonden.

c)    Verweerster heeft de door haar ontvangen derdengelden niet onmiddellijk doorgestort.

d)    Verweerster heeft onzorgvuldig gebruik gemaakt van haar retentierecht.

e)    Verweerster heeft geen volledig dossier toegezonden aan de opvolgend advocaat.

3.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a stelt klaagster dat zij nimmer een opdrachtbevestiging heeft ontvangen met informatie over de honorering van verweerster op basis van een te betalen uurtarief ongeacht de uitkomst van de zaak. Ook heeft zij geen informatie ontvangen over het redelijkerwijs te verwachten verloop van de zaak, noch over de redelijkerwijs te verwachten specifieke kosten, noch een risico-inschatting met schriftelijke informatie betreffende de verwachting ten aanzien van de door verweerster te verwachten arbeid en de te maken kosten. Ook heeft klaagster nooit enige overeenkomst die afspraken aangaande het honorarium bevat ondertekend.

3.3    Ter toelichting op klachtonderdeel b stelt klaagster dat zij eerst op 4 december 2019 op de hoogte is geraakt van het aantal uren en het uurtarief van verweerster. Klaagster is (tussentijds) onvoldoende op de hoogte gehouden van het aantal door verweerster bestede uren. Dit geldt temeer nu verweerster uiteindelijk voldoening vordert van € 7.885,28 aan openstaande kosten (na aftrek van een reeds door de verzekeraar van de wederpartij voldane vergoeding van € 4.032,55). Daarbij geldt dat verweerster declareert tegen een niet gering uurtarief van € 260,- exclusief btw. Had verweerster klaagster periodiek op de hoogte gebracht, dan had zij kunnen voorkomen dat klaagster bij de overname van het dossier geconfronteerd werd met een rekening van € 7.885,28.

3.4    Ter toelichting op klachtonderdeel c stelt klaagster dat reeds op 24 november 2019 aan verweerster was gemeld dat klaagster niet instemde met verrekening. Uit het schrijven van de deken van 16 december 2019 had verweerster moeten opmaken dat zij gehouden was om het voorschot aan klaagster uit te betalen.

3.5    Ter toelichting op klachtonderdeel d stelt klaagster dat verweerster een beroep op een haar toekomend retentierecht achterwege had moeten laten, gelet op het feit dat de verzekeraar van de wederpartij de declaraties van verweerster zou betalen mits deze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Verweerster had dan ook geen reden om te vrezen dat haar declaraties onbetaald zouden blijven.

3.6    Ter toelichting op klachtonderdeel e stelt klaagster dat er diverse stukken ontbreken bij het door verweerster toegezonden dossier. Uit verweersters schrijven van 13 augustus 2020 volgt niet dat zij niet beschikt of kan beschikken over de ontbrekende stukken. Klaagster betwist de ontbrekende stukken van verweerster ontvangen te hebben. Zelfs als klaagster wel alle stukken zou hebben ontvangen, dan neemt dit niet weg dat van een advocaat mag worden verwacht dat zij, op verzoek van haar (voormalig) cliënte, een kopie van alle correspondentie en andere stukken en waar nodig originele stukken aan haar dan wel de opvolgend advocaat overhandigt. Dit geldt te meer nu herhaaldelijk is aangegeven dat er stukken ontbreken, aldus klaagster.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    Uit Gedragsregel 17 lid 2 volgt dat een advocaat er zorg voor dient te dragen dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over het honorarium, de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren.

5.2    Vast staat dat in de opdrachtbevestiging van 20 februari 2017 geen uurtarief is opgenomen en dat ook daarna geen uurtarief overeen is gekomen tussen klaagster en verweerster. De raad overweegt dat het, gelet op de hiervoor genoemde Gedragsregel, de verantwoordelijkheid van verweerster was om al bij het aangaan van de opdracht afspraken te maken over het uurtarief, voor het geval de toevoeging zou worden afgewezen. Dat op dat moment nog niet bekend was of de verzekeraar van de wederpartij aansprakelijkheid had erkend, had te meer aanleiding moeten vormen voor verweerster om een uurtarief overeen te komen, nu immers het risico bestond dat aansprakelijkheid niet zou worden erkend en verweersters facturen door klaagster voldaan zouden moeten worden.

5.3    Verweerster heeft (vervolgens) de verantwoordelijkheid bij klaagster gelegd, door overeen te komen dat klaagster bij afwijzing van de toevoeging contact diende op te nemen, kennelijk om alsnog een uurtarief af te kunnen spreken. Verweerster heeft daarbij haar verantwoordelijkheid als advocaat miskend. Het was aan verweerster om na afwijzing van de toevoeging (waarvan zij door de Raad voor Rechtsbijstand ook op de hoogte is gesteld) contact op te nemen met klaagster. Verweerster heeft klaagster echter pas eind 2019, op het moment dat zij haar bijstand aan klaagster beëindigde, op de hoogte gesteld van de financiële aspecten van de zaak.

5.4    De raad is dan ook van oordeel dat verweerster onzorgvuldig en onbetamelijk heeft gehandeld door in de opdrachtbevestiging van 20 februari 2017 geen uurtarief overeen te komen en daarover ook na afwijzing van de toevoeging geen afspraken te maken. De raad zal dit klachtonderdeel daarom in zoverre gegrond verklaren.

5.5    Voor zover ook wordt geklaagd over het gebrek aan informatie over het te verwachten verloop van de zaak, de kosten en een risico-inschatting, overweegt de raad als volgt. In de opdrachtbevestiging is opgenomen dat verweerster klaagsters belangen zou behartigen bij de afwikkeling van de letselschadezaak. Verweerster heeft te kennen gegeven dat over het redelijkerwijs te verwachten verloop van de zaak mondeling is overlegd met klaagster. Dat is naar het oordeel van de raad niet onbegrijpelijk en het is ook niet gebleken dat dit niet is gebeurd. Klaagster is bovendien ruim anderhalf jaar cliënt geweest van verweerster en was kennelijk tevreden over verweersters dienstverlening. Het ligt op de weg van verweerster om in haar opdrachtbevestiging (uitgebreider) in te gaan op de inhoud van haar werkzaamheden en ook later mondeling gemaakte afspraken schriftelijk te bevestigen. In de onderhavige zaak acht de raad dit deel van de klacht echter ongegrond, nu onvoldoende is gesteld en gebleken dat dit heeft geleid tot onduidelijkheid en/of misverstand tussen klaagster en verweerster. De raad zal dit klachtonderdeel daarom voor het overige ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

5.6    De raad overweegt dat een advocaat op grond van de voor hem geldende gedragsregels is gehouden tot zorgvuldigheid en nauwgezetheid in financiële aangelegenheden. Daaruit vloeit voort dat een advocaat verplicht is om zijn cliënt tijdig en met regelmaat op de hoogte te houden van zijn werkzaamheden in de zaak en de kosten die daarmee zijn gemoeid, zodat voor de cliënt steeds duidelijk is welke kosten ter zake rechtsbijstand worden gemaakt en de cliënt ook in staat wordt gesteld om deze te controleren en daarop zo nodig te reageren.

5.7    Vast staat dat klaagster door verweerster niet tussentijds op de hoogte is gesteld van het aantal gewerkte uren en het uurtarief van verweerster, maar dat zij pas op 4 december 2019 – na het beëindigen van de opdracht door verweerster – is geconfronteerd met verweersters vordering. Verweerster heeft haar facturen steeds bij de verzekeraar van de wederpartij ingediend, die aansprakelijkheid had erkend, zonder klaagster verder op de hoogte te stellen.

5.8    Hoewel de verzekeraar van de wederpartij aansprakelijkheid had erkend en mogelijk verweersters facturen zou voldoen, geldt dat klaagster desondanks belang had bij het ontvangen van verweersters facturen en urenverantwoording. Klaagster had daaruit immers bijvoorbeeld kunnen afleiden hoeveel tijd verweerster aan haar dossier had besteed. Ook had klaagster op die manier zicht kunnen houden op het financiële verloop van de zaak, voor het geval de verzekeraar de kosten van verweerster niet (geheel) zou vergoeden. Ook het Hof van Discipline heeft reeds geoordeeld dat een advocaat gehouden is zijn aan een verzekeraar ter uitbetaling toegezonden declaraties ook aan de cliënt te sturen (HvD 11 juli 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:151). Verweerster had haar aan de verzekeraar gezonden facturen en bijbehorende declaraties daarom ook aan klaagster moeten sturen.

5.9    Ook hier merkt de raad op dat de opdrachtbevestiging onvolledig is, nu over de facturering door verweerster aan de verzekeraar, de mogelijkheid dat die niet alle kosten zou vergoeden en de financiële consequenties daarvoor voor klaagster, niets is opgenomen. De raad is van oordeel dat verweerster ook op dit onderdeel te kort is geschoten en onbetamelijk jegens klaagster heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt dan ook gegrond verklaard.

Klachtonderdeel c)

5.10    De raad stelt voorop dat uit Gedragsregel 19 en de toelichting daarop, alsmede uit artikel 6.19 lid 4 Voda volgt dat van verrekening alleen sprake kan zijn als de cliënt daartegen geen bezwaar heeft.

5.11    De raad overweegt dat verweerster in november 2019 beschikte over het op haar derdengeldenrekening gestorte voorschot ten behoeve van klaagster. Dit voorschot was kennelijk uitdrukkelijk bedoeld voor klaagster, in tegenstelling tot een ander voorschot dat bedoeld was voor buitengerechtelijke kosten. Op 24 november 2019 is namens klaagster aan verweerster te kennen gegeven dat zij bezwaar maakte tegen verrekening van dat bedrag. Vervolgens heeft de deken verweerster er op 16 december 2019 op gewezen dat de mogelijkheid van verrekening (slechts) openstaat wanneer de cliënt daartegen geen bezwaar heeft. Naar het oordeel van de raad had verweerster het betreffende voorschot direct na klaagsters bezwaar aan klaagster moeten overmaken, maar in ieder geval na het bericht van de deken van 16 december 2019. Verweerster is echter pas in juni 2020 overgegaan tot uitbetaling van het voorschot aan klaagster, waarmee zij onbetamelijk heeft gehandeld jegens klaagster. Ook dit klachtonderdeel is daarom gegrond. 

Klachtonderdeel d)

5.12    De raad stelt voorop dat een advocaat slechts met behoedzaamheid gebruik mag maken van het retentierecht (HvD 16 mei 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:206 en HvD 21 juni 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:123).

5.13    Deze vereiste behoedzaamheid heeft verweerster in dit geval in acht genomen. De raad overweegt dat het eerste verzoek om overdracht van het dossier in november 2019 is geweest, waarna dekenbemiddeling is gevraagd. De deken heeft vervolgens in december 2019 de voorwaarde gesteld dat klaagster het bedrag van de openstaande declaratie op zijn derdenrekening zou storten, waarna verweerster het dossier terstond diende over te dragen (conform Gedragsregel 28 lid 2). In februari 2020 heeft de gemachtigde de deken gevraagd deze voorwaarde te heroverwegen, omdat klaagster het benodigde bedrag niet bij elkaar kreeg. Nu nog niet aan de door de deken gestelde voorwaarde was voldaan, was verweerster ook toen (nog) niet gehouden het dossier over te dragen.

5.14    Vervolgens heeft in mei 2020 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden bij de deken, waarbij is afgesproken dat verweerster, onder bepaalde voorwaarden, het dossier diende over te dragen. Op 10 juni 2020 heeft de deken verweerster vervolgens een termijn van een week gegeven om het dossier over te dragen. Verweerster heeft het dossier binnen deze termijn overgedragen.

5.15    Hoewel verweerster zich bij de overdracht van het dossier welwillender had kunnen opstellen, geldt dat zij het dossier uiteindelijk redelijk vlot na de tweede bemiddeling heeft overgedragen. De raad acht de vertraging niet van dien orde dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel e)

5.16    De raad overweegt dat, naast dat onduidelijk is of verweerster over de ontbrekende stukken beschikte, de ontbrekende stukken konden worden opgevraagd bij de (verzekeraar van de) wederpartij. Klaagsters opvolgend advocaat beschikte dan ook uiteindelijk over een volledig dossier. Dat de belangenbehartiging van klaagster door het ontbreken van de betreffende stukken in het geding is gekomen is gesteld noch gebleken. Nu niet is onderbouwd in welk belang klaagster is geschaad, acht de raad dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht en daarom ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft met haar handelen en nalaten niet voldaan aan de eisen van professionaliteit en zorg die van haar als advocaat verwacht mogen worden. Haar te summiere opdrachtbevestiging, waarin onder meer het uurtarief ontbreekt, en het totale ontbreken van tussentijdse informatieverstrekking heeft ertoe geleid dat klaagster op het moment van de overname van de zaak werd geconfronteerd met een forse rekening. Verweerster wenste vervolgens het nog openstaande bedrag te verrekenen met een op haar derdengeldenrekening gestort voorschot, maar klaagster maakte hiertegen bezwaar. Verweerster heeft het voorschot vervolgens alsnog maanden onder zich gehouden, terwijl zij het bedrag terstond had dienen over te maken aan klaagster.

6.2    Gelet op de ernst van de gedragingen en het gebrek aan inzicht met betrekking tot met name het handelen rondom de derdengeldenrekening, acht de raad de maatregel van berisping passend.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond zoals hiervoor overwogen in 5.5 en voor het overige ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen b en c gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen d en e ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2021.