Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:197

Zaaknummer

21-641/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de eigen advocaat is kennelijk ongegrond. Klager heeft verweerder ten onrechte een gebrek aan voldoende deskundigheid verweten, alsmede het ten onrechte in rekening brengen van kosten.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 september 2021

in de zaak 21-641/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 juli 2021 met kenmerk 2021-1315433/EJH/AvO digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is juridisch adviseur op het gebied van het vreemdelingenrecht. In 2016 heeft de rechtbank klager veroordeeld omdat hij op zijn briefpapier het woord ‘lawyer’ had vermeld, terwijl hij geen advocaat is. Het gerechtshof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar klager eveneens veroordeeld. Het door klager daartegen ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard. Het door klager ingediende herzieningsverzoek heeft de Hoge Raad niet in behandeling genomen omdat een dergelijk verzoek door een advocaat moet worden ingediend. Klager heeft daarom verweerder verzocht om voor hem een herzieningsverzoek in te dienen.

1.2    Op 27 augustus 2018 heeft verweerder voor deze opdracht aan klager een door hem te ondertekenen opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin is het volgende vermeld: “(…) De werkzaamheden die in eerste instantie zullen worden uitgevoerd betreffen het lezen van de belangrijke stukken, zoals het arrest van het hof (en van de Hoge Raad), het door u ingediende herzieningsverzoek en de door het hof gebezigde (en juist ook de niet-gebezigde) bewijsmiddelen. Ook zal door middel van jurisprudentie- en literatuuronderzoek worden gezocht naar kansen in deze kwestie. (…) Na ontvangst van de ondertekende opdrachtbevestiging zal aan u een voorschotnota worden gezonden op basis van 10 uren. (…) Na ontvangst van de ondertekende versie van deze opdrachtbevestiging en betaling van het voorschot, zal ik aanvangen met de hierboven beschreven werkzaamheden en u hierover berichten. (…) “

1.3    Op 4 oktober 2018 heeft klager een door hem ondertekende akkoordbevestiging met betrekking tot de rechtsbijstand ten aanzien van het herzieningsverzoek aan verweerder gestuurd.

1.4    Op 18 december 2018 heeft verweerder aan klager in verband met het herzieningsverzoek een factuur gestuurd ten bedrage van € 3,527,15, als voorschotnota.

1.5    Bij e-mail van 3 december 2019 heeft klager aan verweerder onder meer bericht: “Ten aanzien van het herzieningsverzoek heb ik u eerder medegedeeld te wachten met alle werkzaamheden totdat ik u het bedrag voor het indienen van het herzieningsverzoek heb betaald. Nu er nog geen herzieningsverzoek door u is ingediend, ben ik u niets verschuldigd. Zo nodig wens ik de gegeven opdracht in te trekken met terugwerkende kracht.”

1.6    Omdat klager weigerde het voorschot aan verweerder te betalen, heeft verweerder klager gedagvaard. Tot het moment van het uitbrengen van de dagvaarding had verweerder aan de zaak van klager naar gesteld 8,9 uren besteed. Ervan uitgaande dat hij geen verdere werkzaamheden voor klager meer zou verrichten, is ten behoeve van klager een creditfactuur voor 1,1 uren opgesteld.

1.7    Bij vonnis van 29 juli 2020 heeft de kantonrechter de vordering van verweerder tot betaling van zijn werkzaamheden in het herzieningsverzoek toegewezen. Aan deze beslissing heeft de kantonrechter ten grondslag gelegd dat de ongemotiveerde betwisting door klager dat de gestelde werkzaamheden niet zouden zijn verricht niet volstaat en dat de kantonrechter als vaststaand aanneemt dat de door verweerder gestelde werkzaamheden – in omvang 8,9 uur – zijn verricht.  

1.8    Op 5 januari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager niet meegedeeld dat hij geen expert is in strafzaken en zeker niet in herzieningszaken bij de Hoge Raad.

b)    Verweerder heeft via de kantonrechter betaling gevorderd voor werkzaamheden die hij niet heeft verricht, althans waarvan hij niet kan aantonen dat hij ze heeft verricht.

c)    Verweerder heeft de kantonrechter essentiële informatie onthouden, zodat de vordering kon worden toegewezen.

d)    Verweerder weigert zonder opgave van redenen het strafdossier aan klager terug te zenden.

e)    Een kantoorgenoot van verweerder heeft de kantonrechter niet gecorrigeerd, zodat de kantonrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat deze kantoorgenoot de meestertitel bezat.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder onvoldoende deskundigheid. Klager heeft er in dit verband ook nog op gewezen dat verweerder geen cassatiestrafrecht-advocaat is en dat verweerder hem niet heeft gemeld dat hij nog maar een paar maanden afgestudeerd was op het moment dat hij de zaak van klager aannam. De voorzitter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder hierin een tuchtrechtelijk verwijt treft. Niet is gebleken dat verweerder aan klager onjuiste informatie heeft verstrekt op het gebied van zijn deskundigheid. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat een cassatieprocedure een andere procedure is dan de herzieningsprocedure waarin hij klager heeft bijgestaan. Verweerder heeft verder toegelicht dat het dossier van klager aan hem is toegewezen, in het bijzonder omdat hij in 2018 gedurende 4-6 maanden onderzoek heeft gedaan naar herzieningszaken en daar zijn masterscriptie over heeft geschreven. Volgens hem was het voor klager duidelijk dat hij nog niet veel ervaring had en dat hij recent was afgestudeerd. De voorzitter overweegt dat ook al zou dat voor klager niet duidelijk zijn geweest, die omstandigheid niet leidt tot een gegrondverklaring van dit klachtonderdeel. Indien klager hechtte aan een advocaat met een lange staat van dienst en een bijzondere ervaring, had het op zijn weg gelegen om verweerder op dit punt te bevragen alvorens met hem in zee te gaan. De voorzitter zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdelen b) en c) lenen zich gelet op hun samenhang voor gezamenlijke behandeling

4.2    De voorzitter ziet geen grond om klagers standpunt te volgen dat verweerder hem ten onrechte kosten voor verrichte werkzaamheden in rekening heeft gebracht. De voorzitter verwijst hiervoor naar het vonnis van de kantonrechter van 29 juli 2020 dat hierboven bij het feitenrelaas is opgenomen. De voorzitter overweegt daarbij dat klager zijn stelling dat verweerder de kantonrechter essentiële informatie heeft onthouden, naar voren had behoren te brengen bij de kantonrechter, voor zover hij dat niet heeft gedaan. Voor zover klager verweerder ook verwijt dat hij met zijn werkzaamheden voor klager is gestart voordat klager de voorschotnota had betaald, overweegt de voorzitter het volgende. Klager heeft bij de kantonrechter in zijn verweer tegen de vordering aangevoerd dat met verweerder was overeengekomen dat verweerder pas met de werkzaamheden zou beginnen nadat klager het voorschot had betaald. De kantonrechter heeft overwogen dat klager wist en ook wenste dat verweerder (al) voor hem aan de slag zou gaan, ondanks dat klager het voorschot nog niet had betaald. De voorzitter sluit zich bij deze overweging aan en ook bij de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Hieruit volgt dat verweerder geen verwijt treft van de omstandigheid dat hij reeds voor de betaling van het voorschot met zijn werkzaamheden voor klager is gestart. De voorzitter zal daarom de klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel d)

4.3    Verweerder heeft verklaard dat hij klager heeft laten weten dat hij zijn strafdossier kon ophalen op zijn kantoor. Het dossier zou dan worden afgegeven tegen een ondertekend bewijs van ontvangst, zodat over de afgifte van het dossier geen discussie zou kunnen ontstaan. Klager wenste het dossier echter per post te ontvangen. Verweerder was daartoe niet bereid, omdat aan verzending per post risico’s zijn verbonden, aldus verweerder. Omdat klager dit verweer niet heeft weersproken, gaat de voorzitter ervan uit dat verweerder de gang van zaken juist heeft weergegeven. Bovendien bevindt zich in het klachtdossier een kopie van een brief van verweerder aan klager waarvan de inhoud overeenkomt met het verklaarde. Hieruit volgt dat verweerder, anders dan klager heeft gesteld, wel degelijk een reden heeft gegeven voor zijn weigering het dossier per post te sturen. Ten overvloede overweegt de voorzitter nog dat de weigering van verweerder gegeven de motivering daarbij niet onredelijk is. De voorzitter zal daarom dit klachtonderdeel ook kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel e)

4.4    Dit klachtonderdeel slaagt reeds niet omdat het geen betrekking heeft op een gedraging van verweerder. Verweerder heeft overigens nog toegelicht dat zijn broer de incassoprocedure tegen klager heeft gevoerd,  dat zijn broer de meestertitel niet gebruikt en dat de vermelding van de meestertitel bij de naam van zijn broer in het vonnis een kennelijke verschrijving  is. De voorzitter zal dit klachtonderdeel ook kennelijk ongegrond verklaren.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 6 september 2021