Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:171

Zaaknummer

21-550/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk door  tijdsverloop.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 september 2021 in de zaak 21-550/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 juni 2021 met kenmerk K146 2020 ar/nm, door de raad ontvangen op 25 juni 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 9 augustus 2021 en de e-mail van verweerder met bijlage van 3 september 2021. Bij e-mail met bijlage van 14 september 2021 is nog een aanvullende e-mail van klager ontvangen. Deze stukken zijn aan het klachtdossier toegevoegd. De stukken hebben de voorzitter niet tot een ander inzicht gebracht, zodat er geen grond bestaat om verweerder de gelegenheid te geven om op de stukken te reageren.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft aangifte gedaan tegen een schoonheidsspecialist en zich als benadeelde partij gemeld bij het Openbaar Ministerie (hierna ook: het OM).

1.2    Klager heeft zich tot mr. W gewend voor bijstand. Op enig moment heeft verweerder (als kantoorgenoot van mr. W) de zaak met toestemming van klager overgenomen. Verweerder heeft klager bijgestaan ter zake de vordering benadeelde partij in de strafrechtelijke procedure.

1.3    Bij brief van 14 februari 2014 heeft verweerder klager geïnformeerd over de sepotbeslissing van het OM en de mogelijkheid van een gesprek hierover met de officier van justitie. Verweerder heeft klager in zijn brief gewezen op de mogelijkheid van een artikel 12 Sv procedure of een civielrechtelijke procedure en het feit dat dit aparte procedures betreffen die niet onder de reeds toegekende toevoeging vallen.

1.4    Bij brief van 24 februari 2014 heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager naar het gesprek zal gaan met het OM en dat verweerder, afhankelijk van de standpunten van het OM en hun toelichting, klager zal adviseren of het zinvol is een artikel 12 Sv procedure in te stellen. Verweerder schrijft dat hiermee tevens een einde is gekomen aan de door hem te verrichten werkzaamheden in het dossier en dat hij zal overgaan tot sluiting van het dossier.

1.5    Bij brief van 20 maart 2014 heeft verweerder aan klager bevestigd dat onlangs een einde is gekomen aan de behandeling van klagers zaak en dat verweerder het dossier zal archiveren.

1.6    Op 12 mei 2020 heeft klager verweerder per e-mail gevraagd waarom verweerder destijds geen artikel 12 Sv procedure is gestart.

1.7    Verweerder heeft bij e-mail van 14 mei 2020 gereageerd en onder meer geschreven dat klager destijds heeft besloten niet over te gaan tot het starten van een artikel 12 Sv procedure en dat klager verweerder dus geen opdracht heeft gegeven een dergelijke procedure te starten.

1.8    Op 14 juli 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    Een beroepsfout heeft gemaakt, nu hij ten onrechte geen artikel 12 Sv procedure is gestart en daarmee in strijd met artikel 7:401 BW heeft gehandeld;

b)    Niet heeft gehandeld overeenkomstig Gedragsregel 16 lid 2;

c)    De door klager gestelde beroepsfout niet heeft gemeld bij zijn aansprakelijkheidsverzekeraar;

d)    Verweerder tekort is geschoten doordat hij in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 16 lid 1;

e)    Ten onrechte niet aanwezig was bij het gesprek met het OM.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Ingevolgde het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2    De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in en/of voor 2014. Klager heeft zijn klacht op 14 juli 2020 ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar. Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is de klacht op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dan ook niet meer toe.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021.