Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:154

Zaaknummer

20-929/DB/OB

Inhoudsindicatie

Verzet. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 23 augustus 2021

in de zaak 20-929/DB/OB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 18 januari 2021 op de klacht van:

 

klaagster

tegen:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Klaagster heeft op 19 januari 2020 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij e-mail d.d. 30 november 2020 met kenmerk nr. 48/20/005K heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3    Bij beslissing van 18 januari 2021 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 18 januari 2021 verzonden aan klaagster.

1.4    Klaagster heeft bij e-mail d.d. 10 februari 2021 verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 21 juni 2021. Verschenen is klaagster, bijgestaan door haar zuster, mevrouw S. Verweerster is met bericht niet verschenen. 

1.6    De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet, van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klaagster en de nagekomen brief van 4 juni 2021 van verweerster.

 

2    FEITEN

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

Verweerster heeft het faillissement van klaagster en de afzonderlijke vennoten aangevraagd op basis van een niet bestaande overeenkomst met een vervalste handtekening.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De voorzitter heeft er geen rekening mee gehouden dat klaagster al op 15 december 2019 aan verweerster heeft laten weten dat sprake was van ‘nepcontracten’ en dat verweerster vervolgens, ondanks de aangifte van klaagster op 14 januari 2020, het faillissementsverzoek in eerste instantie – overigens tegen beter weten in omdat er niets te verhalen viel – heeft gehandhaafd en pas op 20 januari 2020, één dag voor de mondelinge behandeling en één dag na de indiening van de klacht bij de deken, heeft ingetrokken.

 

4    BEOORDELING 

4.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2    De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. A. Groenewoud, E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2021.

 

Griffier                                    Voorzitter