Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:201
Zaaknummer
20-1004/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht is ongegrond. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij verweerder een bedrag heeft betaald, waarmee verweerder haar zaak zou hebben aangenomen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 september 2021
in de zaak 20-1004/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. P. Bosma
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 december 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2018-765316 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is gelijktijdig met klacht 21-1005/A/A behandeld op de zitting van de raad van 28 mei 2021. Daarbij was klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig. Verweerder was met bericht van verhindering door omstandigheden rondom Covid-19 niet aanwezig. Voorafgaand aan de zitting bleek het niet mogelijk voor verweerder om via een videoverbinding aan de zitting deel te nemen. Omdat ter zitting de telefoonverbinding met verweerder niet goed functioneerde, is de klacht van klaagster aangehouden en opnieuw behandeld op de zitting van de raad van 30 juli 2021, gelijktijdig met klacht 21-1005/A/A. Bij deze zitting waren klaagster (zonder haar gemachtigde) en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft op 1 oktober 2018 met de heer A. het kantoor van verweerder bezocht. Tijdens dat bezoek heeft ze verweerder verzocht om haar bij te staan in een huurgeschil.
2.3 Op dezelfde datum heeft verweerder aan klager een brief gestuurd, waarin staat dat hij uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij niet akkoord gaat met de door klaagster genoemde vaste prijs voor zijn werkzaamheden en dat hij deze kan uitvoeren tegen een honorarium van € 200,- per uur. Verder heeft verweerder verwezen naar een bijgesloten overeenkomst van opdracht en vermeld dat hij zijn werkzaamheden pas zal uitvoeren nadat hij van klaagster een door haar getekend exemplaar retour heeft ontvangen.
2.4 Op 17 december 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar zaak heeft aangenomen waarna zij hem € 1.000,- heeft betaald, terwijl zij daarna niets meer van hem heeft vernomen en ook geen betalingsbewijs heeft ontvangen.
VERWEER
3.2 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Klaagster heeft haar klacht toegelicht door te vermelden dat zij verweerder contant een bedrag van € 1.000,- heeft betaald toen zij met de heer A. op 1 oktober 2018 het kantoor van verweerder bezocht met het verzoek om haar bij te staan in een zaak over een huurgeschil. Zij heeft op dat moment verweerder niet om een betalingsbewijs verzocht omdat zij en de heer A. snel weg moesten naar de politie voor het doen van een door verweerder geadviseerde aangifte, aldus klaagster.
4.2 De raad overweegt dat klaagster geen bewijs heeft verstrekt ter ondersteuning van haar verklaring dat ze aan verweerder contant een bedrag van € 1.000,- heeft betaald. Ter zitting van de raad heeft ze verklaard dat ze contant een bedrag van € 600,- van A. had ontvangen en dat ze zelf beschikte over een contant bedrag van € 400,- Een bewijs, bijvoorbeeld van een geldopname bij een bank met betrekking tot het aan verweerder betaalde bedrag heeft ze daarom niet. De brief van verweerder van 1 oktober 2018 heeft ze niet ontvangen, aldus klaagster.
4.3 Verweerder heeft betwist van klaagster € 1.000,- te hebben ontvangen en heeft verwezen naar zijn brief van 1 oktober 2018 met bijgesloten opdrachtbevestiging. Omdat hij de opdrachtbevestiging niet door klaagster voor akkoord getekend retour heeft gekregen, is hij geen werkzaamheden voor klaagster gestart, aldus verweerder.
4.4 De raad overweegt als volgt. Naar het oordeel van de raad rust op klaagster de bewijslast van haar stelling dat zij verweerder een bedrag van € 1.000,- heeft betaald, waarmee verweerder haar zaak over een huurgeschil zou hebben aangenomen. Omdat klaagster geen begin van bewijs van de betaling heeft geleverd, bestaan er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.5 In het dossier bevindt zich voorts geen getekende opdrachtbevestiging. Klaagster heeft gesteld de berichten daarover niet te hebben ontvangen, maar heeft – na het uitblijven van de bevestiging - verweerder daarover niet zelf gebeld. Dat een overeenkomst tussen partijen tot stand ik gekomen, is voor de raad niet gebleken.
4.6 De raad zal daarom de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. I. R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 september 2021