Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:168
Zaaknummer
210088
Inhoudsindicatie
Artikel 13 beklag. De deken heeft het verzoek van klager om op grond van artikel 13 Advocatenwet aan hem een advocaat toe te wijzen afgewezen. Klager wenst bijstand van een advocaat om een procedure te starten tegen de Rabobank. De deken heeft dit verzoek afgewezen omdat de zaak volgens hem onvoldoende kans van slagen heeft. Het is het hof niet duidelijk wat klager de Rabobank concreet verwijt. Het hof is van oordeel dat de deken terecht heeft kunnen concluderen dat de door klager gewenste procedure tegen de Rabobank geen redelijke kans van slagen heeft. Het hof verklaart het beklag ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 3 september 2021
in de zaak 210088
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
mr. S.H.W. Le Large
Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Midden-Nederland
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 16 maart 2021. Klager heeft een beklag d.d. 16 maart 2021 met bijlagen tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is per e-mailbericht op 16 maart 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Klager is op 29 april 2021 door de griffie bericht dat zijn beklagzaak op basis van schriftelijke stukken in raadkamer zou worden behandeld, onder vermelding van de samenstelling van de behandelend kamer van het hof. Klager heeft alle leden van de behandelend kamer op 18 mei 2021 gewraakt. De behandelend kamer heeft om organisatorische redenen in deze wraking berust.
2.3 Op 25 mei 2021 heeft de griffie klager bericht over de nieuwe samenstelling van de behandelend kamer. Op 26 mei 2021 heeft klager de griffier gewraakt. Op dezelfde dag heeft de griffie klager namens de voorzitter bericht dat zijn wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen, aangezien de griffier niet kan worden gewraakt op grond van artikel 1.4 van het wrakingsprotocol van het hof.
2.4 Op 2 juni 2021 heeft klager daarop alle leden van de behandelend kamer gewraakt. De leden hebben niet berust in het wrakingsverzoek. Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer in raadkamer behandeld. Deze kamer heeft in een beslissing van 2 juli 2021, met zaaknummer 210088W2, het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en heeft bepaald dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
2.5 Naast het klaagschrift bevat het dossier:
- e-mailberichten van klager d.d.17 maart en 18 maart 2021;
- het e-mailbericht met bijlagen van de deken van 1 april 2021;
- e-mailberichten van klager van 8 april, 19 april, 29 april, 25 mei met bijlage en 5 juli 2021;
- het e-mailbericht van de griffie van het hof van 6 juli 2021;
- het e-mailbericht van klager van 6 juli 2021.
2.6 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier, het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 In e-mailberichten van 23 december 2020 en 5 januari 2021 heeft klager de deken verzocht om op grond van artikel 13 Advocatenwet aan hem met spoed een advocaat toe te wijzen. Klager wenst een procedure te starten tegen Rabobank Nederland waarbij hij de bank aansprakelijk wil stellen voor een schadebedrag van € 350.000,-, vanwege het mislopen van partneralimentatie gedurende een periode van 12 jaar door een onrechtmatige daad van de bank. De deken heeft klager vervolgens verzocht nadere informatie omtrent zijn verzoek aan te leveren. Naar aanleiding van dit verzoek is er een aantal e-mailberichten tussen klager en de deken over en weer gestuurd.
3.2 In een e-mailbericht van 20 januari 2021 heeft klager gereageerd op de vragen van de deken. Klager verwijst naar een aantal afwijzingen van door hem geraadpleegde advocaten die hij eerder aan de deken heeft verstrekt. Daarnaast heeft hij onder meer het volgende geschreven:
“(…)
2. Onrechtmatige daad (meervoud) heeft in ieder geval plaatsgevonden in tweede helft 2013 / begin
2014 toen mijn ex-vrouw in haar verweerschrift (ik had in september 2013 een verzoekschrift bij de
rechtbank Gelderland Arnhem ingediend namelijk) opeens met deze stukken op de proppen kwam in haar
verweerbijlagen. Ik was toen furieus op Rabobank Nederland en heb meteen Raad van Bestuur Rabobank
Nederland aangeschreven inzake deze bedenkelijke gedragswijze. Deze brieven (meervoud) zitten ook in
die grote Kifid bijlage. Want het is 2x gebeurd. Bovendien ook mails bijgevoegd dat andere directeuren
zich wel netjes gehouden hebben en prive/zakelijk uit elkaar gehaald hebben (en dus stukken meteen
vernietigd).
3. De verjaring is gestuit in mei 2017 brief aan Rabobank Raad van Bestuur (brief in Kifid dossier). De
jurist die ik begin 2020 geraadpleegd heb, zie andere bijlage, vind dat ik de Rabobank voldoende
aannemelijk heb gemaakt dat zij schuld heeft en dat ik de Rabobank voldoende aannemelijk gemaakt
over de hoogte van de schade : aansprakelijk gesteld dus. Causale verband aangetoond heb.
4. Hierbij verwijs ik toch weer naar uitspraak HOF Arnhem Leeuwarden 12 mei 2015 - toen werd de
schade ook pas echt bekend. ECLI:NL:GHARL:2015:3378 (mei 2015 definitieve hoogte bekend en in mei
2017 verjaring gestuit)
(…)”
3.3 In reactie op de e-mail van klager van 20 januari 2021 heeft de deken aan klager in een e-mail van 16 februari 2021 het volgende bericht:
“(…)
In mijn e-mail van 20 januari 2021 verzocht ik u onder punt 4. stukken toe te sturen ter onderbouwing
van uw standpunt dat Rabobank Nederland de door u bedoelde onrechtmatige daad heeft gepleegd. In
reactie daarop verwijst u naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
(ECLI:NL:GHARL:2015:3378).
Het is de deken op dit moment onvoldoende duidelijk in hoeverre uit het door u aangehaalde arrest volgt
dat Rabobank Nederland stukken heeft verstrekt aan uw ex-echtgenote als gevolg waarvan u twaalf jaar
partneralimentatie bent misgelopen. Ik verzoek u dan ook vriendelijk kort aan te geven hoe dat volgens u
uit het door u aangehaalde arrest volgt.
(…)”
3.4 Klager heeft in een e-mail van 16 februari 2021 op de e-mail van diezelfde dag van de deken gereageerd. Klager heeft onder meer geschreven:
“(…)
Terugkomend op uw onderstaande vraag “onvoldoende duidelijk etc” :
1. In beschikking van Hof dd. 12052015 onder punt 5 >>> grief 1 slaagt. Onder 5.1 tem 5.6 wordt grief
1 nader toegelicht. “[klager] heeft zich tè onbehoorlijk uitgelaten” . Eerdere rechter oordeelde
anders, maar Hof veegde dat later compleet van tafel. En met terugwerkende kracht van 2,5 jaar nota
bene (ik kon haar terugbetalen...). De erfenis van mijn in die week overleden moeder, ging rechtstreeks
naar mijn ex. Hoe wrang .... Grief 1 gaat over informatie (kopieen) die via die Rabobank directeur aan
mijn ex-vrouw gegeven is. Informatie die nooit aan haar gegeven had mogen worden vanwege
bankierseed, klantrelatie, vertrouwelijkheid bij zakelijk dispuut, schending geheimhoudingsplicht vanuit
Rabobank, non-ethisch handelen. Sterker nog, onrechtmatige daad met grote privégevolgen.
2. Grief XI slaagt ook. Maar dat gaat over ingangsdatum paar maanden later. Totaal irrelevant. Punten
5.7 tot en met 5.12.
3. Alle andere grieven zijn niet behandeld omdat grief 1 slaagt. Maar grief 1 had nooit mogen bestaan. Die informatie had nooit met ex-vrouw in kopie of in schrift met haar gedeeld mogen worden. Rabobank
heeft dus onrechtmatige daad gedaan. (…)”
3.5 Klager heeft in zijn e-mailberichten van 2 maart en 3 maart 2021 aanvullende informatie naar de deken toegezonden. Daarin heeft hij ook geschreven dat zijn zaak steeds onhoudbaarder begint te worden en hij met spoed een advocaat nodig heeft. Hij werkt met iedereen mee, maar niemand lijkt hem te willen helpen. Ook vindt hij dat de communicatie met de deken stroef verloopt. Hij wordt niet teruggebeld en teruggemaild als hij beleefd naar de status van zijn verzoek vraagt.
3.6 De deken heeft op 16 maart 2021 een afwijzende beslissing naar klager gestuurd. De deken stelt zich op het standpunt dat geen voldoende juridische onderbouwing kan worden gevonden in het standpunt dat Rabobank Nederland de door klager bedoelde onrechtmatige daad heeft gepleegd. Volgens de deken heeft de door klager gewenste procedure onvoldoende kans van slagen.
4 BEOORDELING
beklag
4.1 Klager voert, kort gezegd, het volgende aan. De deken gaat ten onrechte op de stoel van de rechter zitten door te beslissen dat de door klager gewenste procedure onvoldoende kans van slagen zou hebben. Het is niet aan de deken om dit te bepalen. Klager stelt dat de deken met dit besluit toestaat dat de directeur van de Rabobank zijn geheimhoudingsplicht en bankierseed kan schenden, ethisch onverantwoord mag handelen en vertrouwelijkheids- en zorgvuldigheidsnormen mag schenden. Volgens klager wijst de deken het verzoek niet toe, omdat dit te veel geld kost en de deken er geen zin in heeft. ‘Het draait om keiharde poen en verder niks’, aldus klager. Tevens is hij van mening dat de deken zijn stukken bij zijn e-mail van 20 januari 2021 niet heeft gelezen. Klager schrijft dat hij erg boos is op de deken en dat als de deken wel alle stukken gelezen zou hebben, de deken niet tot een afwijzing had kunnen komen.
verweer deken
4.2 De deken stelt dat in het door klager aangehaalde arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2015 niet voldoende juridische onderbouwing kan worden gevonden voor diens standpunt dat Rabobank Nederland vertrouwelijke informatie die onderdeel is van een zakelijk geschil tussen klager en de Rabobank heeft gedeeld met zijn ex-echtgenote. Welke specifieke informatie dat zou betreffen is de deken evenmin duidelijk. De deken is van mening dat voor het slagen van een actie uit onrechtmatigde daad onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn en hij de door klager gewenste procedure niet haalbaar acht, waardoor de deken op grond van artikel 13 Advocatenwet niet bevoegd is aan klager een advocaat toe te wijzen. Daarnaast kan de deken klager niet volgen in zijn stelling dat de deken bepaalde stukken bij zijn e-mail van 20 januari 2021 niet zou hebben gelezen. De deken betwist dat deze stukken de afwijzing van het artikel 13 verzoek onderuit halen.
toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
beoordeling
4.4 Het hof begrijpt uit de stukken van klager dat de Rabobank stukken die onderdeel zijn van een zakelijk geschil tussen klager en de Rabobank aan zijn ex-echtgenote zou hebben verstrekt die vertrouwelijke informatie bevatten en zij daarom niet had mogen inzien. In antwoord op de vraag van de deken waaruit blijkt dat de Rabobank dit zou hebben gedaan, heeft klager verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2015 in een procedure tussen klager en zijn ex-echtgenote, en dan met name naar de eerste grief. Naar aanleiding van deze grief heeft het Hof in r.o. 5.2 van dit arrest overwogen dat klager stelt dat de Rabobank informatie met betrekking tot een zakelijk conflict over een bedrijfskrediet aan zijn ex-echtgenote heeft doorgegeven. Maar uit dit arrest blijkt niet dat het Gerechtshof dit ook als feit heeft vastgesteld. Evenmin kan het hof in de overige stukken die klager heeft verstrekt aanknopingspunten vinden voor de juistheid van het standpunt van klager. Het is het hof daarmee niet duidelijk welke vertrouwelijke stukken of informatie klager specifiek bedoelt en wat klager de Rabobank concreet verwijt, terwijl deze informatie nodig is om (summierlijk) de juridische haalbaarheid van de door klager gewenste procedure te kunnen beoordelen. De deken heeft dan ook terecht kunnen concluderen dat de door klager gewenste procedure tegen de Rabobank geen redelijke kans van slagen heeft.
4.5 Het beklag tegen de beslissing d.d. 16 maart 2021 van de deken om geen advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.
5 BESLISSING
Hof van Discipline:
5.1 verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 16 maart 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, en mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 3 september 2021.