Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-09-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:172

Zaaknummer

210202

Inhoudsindicatie

Verzoek om aanwijzing advocaat (art. 13). De deken heeft het verzoek van klager op goede gronden afgewezen nu de door klager gewenste procedure evident kansloos is. Klager wil namelijk een vordering van 75 miljoen euro instellen tegen de GGZ vanwege onvrijwillige opname. De enkele opname zonder nadere toelichting levert geen vorderingsrecht op. Beklag ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING

van 3 september 2021

in de zaak 210202

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

mr. J.F.C. Schnitzler

Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Oost-Brabant

de deken

 

1    HET BEKLAG

1.1    Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 11 juni 2021. Klager heeft op 17 juni 2021 tegen de beslissing van de deken beklag gedaan bij het hof.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beklag is ontvangen door de griffie van het hof in de vorm van twee e-mailberichten d.d. 17 juni 2021 en een e-mailbericht van 26 juni 2021 met bijlage.

2.2    Verder bevat het dossier een verweerschrift van de deken d.d. 9 juli 2021.

2.3    De griffie van het hof heeft partijen per e-mail van 23 juli 2021 bericht dat het hof voornemens is het beklag op basis van de stukken in het dossier te beoordelen in raadkamer en dat het hof geen reden ziet een mondelinge behandeling te houden. Daarbij zijn partijen in de gelegenheid gesteld uiterlijk binnen een week na dagtekening te reageren en eventueel nog stukken in te dienen. Klager heeft daarop verzocht de zaak met spoed te behandelen en gevraagd hoe lang een behandeling in raadkamer duurt. Het hof heeft vervolgens partijen bericht dat het onderzoek is gesloten en dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

 

3    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1    Klager is opgenomen geweest bij een GGZ-instelling. Klager stelt een vordering op de GGZ-instelling te hebben en heeft in dit verband circa 30 advocaten benaderd. Geen van deze advocaten is bereid klager bij te staan.

3.2    Op 3 juni 2021 heeft klager de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat. Klager wenst een vordering van € 75.000.000,- te innen van de GGZ-instelling op grond van door hem uitgevoerde gedwongen arbeid en verblijf bij de instelling. Klager stelt dat hij door die instelling niet naar behoren is behandeld en heeft zijn vordering gebaseerd op de toelage die de Koning der Nederlanden op jaarbasis ontvangt. Ter onderbouwing heeft klager een handgeschreven ‘overeenkomst’ overgelegd waarbij hijzelf, de politie en de GGZ staan vermeld als partijen. In die zogenoemde overeenkomst staat:

“Voor deze oneerbieding van mij [naam klager] in mijn naam zojuist geschreven. aldus voor de inmenging in mijn prive leven en de aantasting van mijn naam zowel als ambt. in mijn persoonlijke leefsfeer. en de aantasting van mijn lichaam. zowaar in art. 10 en 11 van de grondwet omschreven staan. en de tijd die hiermee gemoeit gaan wordt het zelfde bedrag in rekening gebracht als de Koning der Nederlanden waarvan het bedrag op jaarbasis 41.400.00 euro bedraagt. dit wordt door mij bij de ggz in rekening gebracht.”

Deze handgeschreven tekst heeft geen dagtekening en er staan geen namen van andere partijen dan klager vermeld. Onder de tekst worden de instanties politie en de ggz vermeld met onleesbare krabbels.

Verder heeft klager twee pagina’s bijgevoegd waarin hij schrijft dat hij geen betaling heeft gekregen voor hechtenis en arbeid. Klager verzoekt de GGZ Oost-Brabant een bedrag van 62.496.986,30 euro te voldoen binnen 14 dagen.

3.3    De deken heeft dit verzoek afgewezen omdat de zaak van klager volstrekt kansloos is.

 

4    BEOORDELING

beklag

4.1    Klager voert aan dat hij het recht heeft zijn zaak aan een rechter voor te leggen. Het gaat hier om een rechtsgeldige overeenkomst, waarbij een partij nalatig is de overeengekomen betaling te voldoen.

verweer deken

4.2    De deken verweert zich als volgt. Voor het verblijf in een GGZ-instelling wordt geen vergoeding voor verblijf en gedane arbeid gegeven. Het gaat hier om een kansloze zaak. De deken verwijst in dit verband naar de overgelegde documenten van klager, als genoemd onder r.o. 3.2.

toetsingskader

4.3    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

beoordeling

4.4    Het hof stelt vast dat de deken het verzoek van klager op goede gronden heeft afgewezen. De zaak waarin klager bijstand van een advocaat wenst, heeft evident geen kans van slagen. De enkele  opname in een GGZ-instelling levert - zonder nadere toelichting die ontbreekt - geen vorderingsrecht op. Zo’n vorderingsrecht kan ook niet voortvloeien uit de door klager overgelegde handgeschreven overeenkomst en facturen, reeds omdat die door klager zelf zijn opgesteld en daarbij niet gebleken is van enige betrokkenheid - laat staan instemming - van de partijen waartegen klager een procedure wenst te beginnen.

slotsom

4.5    Het hof komt tot de conclusie dat het beklag ongegrond is. 

 

5    BESLISSING

Hof van Discipline:

5.1 verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 11 juni 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter,  mrs. I.P.A. van Heijst en J.D. Streefkerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2021.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 3 september 2021.