Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-09-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:171
Zaaknummer
210167
Inhoudsindicatie
Beklag tegen beslissing geen advocaat aan te wijzen (art. 13). Klager wil een cassatieadvocaat aangewezen krijgen voor de procedure van sprongcassatie bij de hoge raad in drie verschillende zaken. De deken heeft dit verzoek volgens het hof op goede gronden afgewezen, omdat in de zaken van klager geen sprongcassatie openstaat. In de eerste zaak is een schikking getroffen, in de tweede zaak is niet gebleken dat sprongcassatie openstaat tegen het vonnis van de rechtbank en in de derde zaak beschikt het hof over onvoldoende stukken waaruit zou blijken wat de stand van zaken is dan wel of een rechtsmiddel openstaat. Beklag ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 3 september 2021
in de zaak 210167
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
mr. A.B. van Rijn
deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 30 april 2021. Klager heeft per brief van 25 mei 2021 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 26 mei 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
- het verweerschrift d.d. 22 juni 2021 met bijlagen van de deken;
- de per post op 28 juli 2021 ontvangen stukken van klager zonder begeleidend schrijven.
2.3 Per e-mail van 7 juni 2021 heeft [naam gemachtigde], zich bij het hof gemeld als gemachtigde van klager. Aangezien hij geen advocaat is en een machtiging ontbreekt waaruit volgt dat hij gemachtigd is namens klager de procedure te voeren, heeft de griffie telefonisch contact met klager opgenomen. Klager heeft aangegeven dat [naam gemachtigde] hem bijstaat, maar dat klager hem niet wil machtigen. Met klager is afgesproken dat de griffie de correspondentie van het hof aan hem zendt.
2.4 Per e-mail van 15 juli 2021 heeft de griffie van het hof partijen bericht dat het hof voornemens is de zaak op basis van schriftelijke stukken in raadkamer te beoordelen en geen aanleiding ziet een mondelinge behandeling te houden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Alleen klager heeft van de gestelde termijn gebruik gemaakt door nadere stukken in te dienen. Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Klager had met [naam woningcorporatie] een geschil over de opzegging van de huurovereenkomst door [naam woningcorporatie]. Het geschil is voorgelegd aan de rechtbank Noord-Holland. Nadat de kantonrechter een voorlopig oordeel had uitgesproken, hebben partijen een minnelijke regeling getroffen ten overstaan van diezelfde rechter. In het proces-verbaal d.d. 14 september 2020 van de mondelinge behandeling is de regeling vastgelegd en door beide partijen ondertekend. Onderdeel van die regeling is dat de zaak is doorgehaald op de rol. Het kenmerk van deze zaak bij de rechtbank Noord-Holland is [kenmerk 1].
3.2 In de zaak van klager tegen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. (verder: Zilveren Kruis) heeft klager, kort samengevat, van Zilveren Kruis betaling gevorderd van behandelingen bij de tandarts. Zilveren Kruis had klagers zorgverzekeringen, waaronder een tandheelkundige verzekering, opgezegd wegens uitblijvende betaling van zorgpremies. De rechtbank Noord-Holland (sector kanton) heeft op 17 december 2020 vonnis gewezen, waarin klagers vordering is afgewezen omdat de verzekeringen al rechtsgeldig waren beëindigd ten tijde van de behandelingen door de tandarts. Het kenmerk van deze zaak bij de rechtbank Noord-Holland is [kenmerk 2].
3.3 Bij brief van 11 februari 2021 heeft de civiele griffie van de Hoge Raad klager bericht dat de verzoeken tot sprongcassatie in de zaken met [kenmerk 1] en [kenmerk 2] op 29 januari 2021 zijn ontvangen door de griffie. Deze zijn echter niet ingediend conform artikel 407 Rv, namelijk door indiening van een procesinleiding in het portaal van de Hoge Raad door een cassatieadvocaat die klager vertegenwoordigt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad wordt de partij die cassatie instelt zonder cassatieadvocaat niet-ontvankelijk verklaard. In deze brief wordt klager verwezen naar zijn advocaat dan wel het juridisch loket om te bezien wat de mogelijkheden van klager zijn en naar de Nederlandse Orde van Advocaten voor het geval klager geen cassatieadvocaat bereid heeft gevonden zijn belangen te behartigen.
3.4 Op 17 maart 2021 heeft klager om aanwijzing van een advocaat verzocht. Per brief van 24 maart 2021 heeft de deken klager bericht over de voorwaarden waaraan een verzoek om aanwijzing van een advocaat moet voldoen voordat de deken op het verzoek kan beslissen.
3.5 Klager heeft aanvullende informatie aan de deken toegezonden, te weten:
- Een brief zonder dagtekening aan [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2], waarin hij de advocaten verzoekt om bijstand bij de indiening van sprongcassatie.
- Een brief zonder dagtekening aan [naam advocaat 3] en [naam advocaat 4], waarin hij de advocaten verzoekt om bijstand bij de indiening van sprongcassatie.
- Drie brieven van klager aan de Hoge Raad van 14 september 2020 (twee brieven) en 17 december 2020 (één brief), waarin hij schrijft in sprongcassatie te komen en gronden tegen de vonnissen van de rechtbank formuleert.
- Een brief d.d. 1 maart 2021 van [naam advocaat 5] aan klager, waarin zij schrijft klager niet bij te kunnen staan vanwege een tegenstrijdig belang.
- De brief d.d. 5 maart 2021 van de civiele griffie van de Hoge Raad waarin de Hoge Raad klager voor een advocaat verwijst naar het juridisch loket.
- Een brief d.d. 9 maart 2021 van [naam advocaat 1] waarin zij klager bericht dat zij klager niet meer bijstaat in de zaak tegen Zilveren Kruis, omdat zij zich heeft teruggetrokken en klager niet kan bijstaan bij de Hoge Raad, omdat zij daar niet procedeert.
3.6 De deken heeft in zijn brief van 31 maart 2021 nadere informatie opgevraagd bij klager, namelijk de uitspraken waartegen klager cassatie wenst in te stellen en de uiterlijke cassatietermijn. Verder verzocht de deken klager toe te lichten of [naam advocaat 1] hem heeft bijgestaan in diezelfde zaken, zodat hij bij haar nadere inlichtingen kan inwinnen.
3.7 De deken heeft op 30 april 2021 het verzoek tot aanwijzing van een advocaat afgewezen. In de afwijzende beslissing heeft de deken overwogen dat de drie zaken zich niet voor sprongcassatie lenen, omdat niet is gebleken dat partijen daarover een afspraak hebben gemaakt. Voor zover de zaken zich voor hoger beroep zouden lenen heeft de deken per zaak aangegeven waarom dat (nog) niet kan. De eerste zaak (tegen [naam woningcorporatie]) is door een minnelijke oplossing geëindigd ter zitting van de rechtbank Noord-Holland zodat er geen vonnis is waartegen hoger beroep kan worden ingesteld. In de tweede zaak (tegen Zilveren Kruis zorgverzekering) is door de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen op 17 december 2020. Van die zaak is de hoger beroepstermijn van drie maanden inmiddels verstreken. In de derde zaak (tegen [naam bedrijf]) is door de rechtbank Noord-Holland op 28 november 2019 een tussenvonnis gewezen waarin een mondelinge behandeling is bepaald. Van een eindvonnis is de deken niet gebleken en tegen een dergelijk tussenvonnis kan geen hoger beroep worden ingesteld.
4 BEOORDELING
beklag klager
4.1 Klager heeft in zijn beklag aangevoerd dat de Hoge Raad zijn sprongcassatie inmiddels heeft ingenomen, maar dat die niet voldoet aan de vormvereisten. Er ontbreekt een procesinleiding die door een advocaat moet worden ingediend. Klager heeft hiertoe meerdere advocaten benaderd, maar die reageerden niet zoals verwacht. Klager verzoekt het hof maatregelen te nemen.
verweer deken
4.2 De deken heeft in zijn verweerschrift verwezen naar zijn beslissing van 30 april 2021 voor de gronden van de afwijzing van het verzoek, namelijk dat geen cassatie openstaat in de zaken waarin klager om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht. Verder voert de deken aan dat klager weliswaar vijf advocaten heeft benaderd, maar dat zij geen cassatieadvocaat zijn. Klager heeft hiermee niet voldoende serieus, gericht en tevergeefs zelf naar een cassatieadvocaat gezocht. De deken verzoekt het hof het beklag van klager ongegrond te verklaren.
toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
overwegingen hof
4.4 Het hof is van oordeel dat de deken het verzoek van klager op goede gronden heeft afgewezen. Klager heeft de deken verzocht om een cassatieadvocaat. Gezien de brief van de civiele griffie van de Hoge Raad, waarin klager is bericht dat hij voor het instellen van cassatie een cassatieadvocaat nodig heeft om de procedure bij de Hoge Raad in te leiden, is dit verzoek gericht op klagers wens sprongcassatie in te stellen in de zaken met [kenmerk 1] (tegen [naam woningcorporatie]) en [kenmerk 2] (tegen Zilveren Kruis). De eerste zaak is gesloten (doorgehaald op de rol) op basis van een minnelijke regeling tussen partijen, waardoor geen hoger beroep en geen sprongcassatie kan worden ingesteld. In de tweede zaak is door klager, ondanks het verzoek van de deken daartoe, geen enkel aanknopingspunt gegeven dat sprongcassatie zou openstaan en was de beroepstermijn op dat moment al verstreken. Nu er voor klager geen rechtsmiddel tegen de met de verhuurder getroffen regeling en het vonnis van de rechtbank (in de vorm van sprongcassatie of regulier hoger beroep) openstaat, heeft de aanwijzing van een (cassatie)advocaat geen zin. Klager heeft daarom geen belang (meer) bij aanwijzing van een (cassatie)advocaat, nog daargelaten dat niet is gebleken dat er tussen de partijen in de betreffende procedures is afgesproken om sprongcassatie in te stellen. Uit de brief van de Hoge Raad leidt het hof af dat geen sprongcassatie is geregistreerd van de derde zaak ([naam bedrijf]). Evenals de deken beschikt het hof niet over concrete aanknopingspunten dat sprake is van een eindvonnis in de derde zaak waartegen een rechtsmiddel openstaat noch wat daarin de stand van zaken is. Evenmin is gebleken dat er toestemming door de rechtbank is verleend voor tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis van 28 november 2019. Overigens zou ook van dat tussenvonnis al de termijn voor hoger beroep (drie maanden) zijn verstreken. Voor (het beoordelen van het verzoek om) aanwijzing van een advocaat in deze zaak ontbreekt dus een aanleiding.
4.5 Ook overigens volgt het hof het oordeel van de deken dat klager onvoldoende heeft aangetoond zelf cassatieadvocaten te hebben benaderd om hem bij te staan. Ook om die reden mocht de deken het verzoek van klager afwijzen.
4.6 Ten slotte stelt het hof op basis van de op 28 juli 2021 ontvangen stukken vast dat er kennelijk nieuwe ontwikkelingen zijn tussen klager en [naam woningcorporatie]. Zo is klager door [naam woningcorporatie] gedagvaard op 7 juni 2021 om op 21 juni 2021 te verschijnen in kort geding bij de rechtbank Noord-Holland, sector kanton inzake een vordering tot ontruiming van de huurwoning van klager aan [straatnaam] te Purmerend. Op verzoek van klager is die zitting verplaatst naar 26 juni 2021, voor welke zitting hij op 22 juni 2021 is opgeroepen. Bij deze stukken ontbreekt echter een begeleidend schrijven, waardoor onduidelijk is met welke bedoeling klager deze stukken heeft ingediend bij het hof. In ieder geval geldt dat de beklagzaak die bij het hof voorligt, ziet op het verzoek van klager om aanwijzing van een cassatieadvocaat. De ingediende stukken zien daarentegen op nieuwe c.q. andere ontwikkelingen dan die op basis waarvan de deken op 30 april 2021 zijn beslissing heeft gegeven. Het hof betrekt deze stukken daarom niet inhoudelijk bij de beoordeling van de vraag of de deken op goede gronden het verzoek van klager tot aanwijzing van een (cassatie)advocaat heeft afgewezen.
Voor zover klager met het indienen van deze stukken beoogt voor nieuwe ontwikkelingen binnen het geschil met [naam woningcorporatie] een advocaat aangewezen te krijgen, dan dient hij daartoe een verzoek in de zin van artikel 13 Advocatenwet in te dienen bij de deken. Enkel als de deken een afwijzende beslissing geeft, is het hof in beeld om een eventueel beklag tegen die beslissing te beoordelen.
slotsom
4.7 Het beklag van klager tegen de beslissing van 30 april 2021 is ongegrond. De deken heeft op goede gronden het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen.
5 BESLISSING
Hof van Discipline:
5.1 verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 30 april 2021 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door J. Blokland, voorzitter, M.P.C.J. van Bavel, L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 3 september 2021.