Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:131

Zaaknummer

200249

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat inzake de kwaliteit van de dienstverlening in een letselschadezaak. Verweerster heeft eerst als juridisch medewerker onder de verantwoordelijkheid van een advocaat en vervolgens als advocaat twee dossiers voor klaagster behandeld. Een deel van de klacht wordt in beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het advocatentuchtrecht enkel geldt voor advocaten (en niet voor juridisch medewerkers). Het verwijt - dat verweerster na sluiting van dossier 2 wegens gebrek aan redelijke kans van slagen niet bereid was het dossier te heropenen op basis van door klaagster gestelde nieuwe informatie - is ongegrond, omdat klaagster onvoldoende onderbouwd heeft dat dit standpunt van verweerster ondermaats was. Voor zover verweerster in dit verband als nevenreden opgaf dat het dossier niet heropend kon worden omdat de toevoeging al gedeclareerd was, oordeelt het hof dat dit weliswaar onjuist is maar geen zelfstandige betekenis heeft. Het verwijt dat verweerster dubbel gedeclareerd zou hebben, omdat zij zowel gefactureerd heeft als een toevoeging heeft geïnd, is eveneens ongegrond. Voor dit dossier was immers geen toevoeging verleend. Verweerster heeft in dit verband klaagster onjuist geïnformeerd, maar dat is geen onderdeel van de klacht. Deels vernietiging en niet-ontvankelijkverklaring. Deels bekrachtiging beslissing raad: ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING

van 20 augustus 2021

in de zaak 200249

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 12 oktober 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) met zaaknummer 20-429/DB/ZWB. In deze beslissing is de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2020:80 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 11 november 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van verweerster;

-    de brief van 1 februari 2021 met bijlagen van klaagster;

-    het e-mailbericht van 5 februari 2021 met bijlagen van de gemachtigde van verweerster. 

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 17 mei 2021. Van de zijde van klaagster is niemand verschenen. Verweerster is verschenen, bijgestaan door mw. mr. I.F. Schouwink. Verweerster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Verweersters kantoor heeft klaagster bijgestaan in een tweetal dossiers: één dossier had betrekking op een liftongeval en één dossier had betrekking op een medische fout.

3.3 Klaagster is op 18 november 2011 betrokken geraakt bij een liftongeval. Klaagster is uit de lift gevallen door een stopverschil op de eerste etage bij het verlaten van de lift. Als gevolg van de val heeft klaagster letsel opgelopen. Hiervoor is zij behandeld bij een orthopeed. Klaagster meent dat deze orthopeed een fout heeft gemaakt in de behandeling van haar letsel.

3.4 Klaagster heeft zich in eerste instantie gewend tot [het letselschadedeskundigenbureau] (verder: het letselschadedeskundigenbureau). Dit letselschadedeskundigenbureau heeft op 14 april 2016 een negatief advies uitgebracht inzake (enkel) het liftongeval. Klaagster heeft zich op 4 augustus 2016 gewend tot [kantoorgenoot verweerster], als advocaat werkzaam bij verweersters kantoor (verder: de kantoorgenoot). Verweerster was toen nog werkzaam als juridisch medewerker en heeft de kantoorgenoot ondersteund bij de behandeling van klaagsters dossiers.

3.5 De kantoorgenoot heeft in 2016 voor beide zaken een toevoeging aangevraagd. Die aanvragen zijn afgewezen, ook nadat om peiljaarverlegging is gevraagd, omdat klaagster een te hoog inkomen zou hebben. Klaagster zou naar verwachting in 2017 wel in aanmerking komen voor een toevoeging. Klaagster en verweersters kantoor hebben op 8 november 2016 afspraken gemaakt over de betaling van de tot dan toe verrichte werkzaamheden, omdat werkzaamheden die tot maximaal zes weken voorafgaand aan een verstrekking van de toevoeging zijn verricht onder het bereik van de toevoeging zouden vallen. Op 30 november 2016 zijn declaraties gemaild aan klaagster.

3.6 Verweerster kantoor heeft de volgende facturen met datum van 30 november 2016 aan klaagster verzonden:

-    nummer 20165804 inzake ‘Zwart/val lift’ (dossiernr. 216000764) voor € 750,01 voor honorarium en kantoorkosten voor door verweerster en de kantoorgenoot bestede tijd;

-    nummer 20165803 inzake ‘Zwart/medische fout’ (dossiernr. 216000762): € 492,00 als voorschot ten behoeve van een medisch deskundigenrapport;

-    nummer 20165802 inzake ‘Zwart/medische fout’ (dossiernr. 216000762): € 750,01 voor honorarium en kantoorkosten voor door verweerster en de kantoorgenoot bestede tijd.

Klaagster heeft de declaraties voldaan.

3.7    Vervolgens is in het dossier inzake de medische fout door een medisch adviseur een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Op 15 en 23 februari 2017 is klaagster van de uitkomsten van dat onderzoek op de hoogte gesteld. Een toevoeging is voor dit dossier niet opnieuw aangevraagd, omdat de zaak naar het oordeel van verweerster en de kantoorgenoot niet haalbaar was.

3.8 Op 23 maart 2017 is voor het dossier inzake het liftongeval alsnog een toevoeging aangevraagd. Deze toevoeging is op 1 mei 2017 aan de kantoorgenoot verleend. De door klaagster te betalen eigen bijdrage is vastgesteld op € 196,-.

3.9 Met een e-mail van 31 mei 2017 heeft verweerster mede namens de kantoorgenoot in het dossier inzake het liftongeval een negatief procesadvies aan klaagster uitgebracht. Dit procesadvies hield in dat een aansprakelijkstelling van de liftfabrikant (met wie de VvE een onderhoudscontract over de lift had) geen kans van slagen heeft. Op 21 juni 2017 hebben verweerster en de kantoorgenoot het advies van 31 mei 2017 aan klaagster en haar echtgenoot toegelicht.

3.10 Met een e-mail van 7 juli 2017 heeft de kantoorgenoot aan klaagster bericht dat tijdens de bespreking van 21 juni 2017 was afgesproken dat het dossier inzake het liftongeval zou worden afgesloten. Ook heeft zij in deze e-mail aan klaagster medegedeeld dat de toevoeging ter declaratie zou worden ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Op 11 juli 2017 is de toevoeging voor het dossier inzake liftongeval gedeclareerd.

3.11 Op 21 juli 2017 is verweerster beëdigd als advocaat.

3.12 Op verzoek van klaagster heeft een aanvullend onderzoek plaatsgevonden, waarvan de uitkomst op 16 augustus 2017 met klaagster is besproken. De medisch adviseur handhaafde zijn oordeel (onvoldoende aanknopingspunten voor een medische fout).

3.13 Met een brief d.d. 25 augustus 2017 heeft de kantoorgenoot aan klaagster medegedeeld dat zij inmiddels een vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand heeft ontvangen en dat het dossier inzake het liftongeval zou worden gearchiveerd.

3.14 Klaagster heeft zich daarna nog meerdere keren tot verweersters kantoor gewend met haar inziens nieuwe stukken/informatie inzake het liftongeval. Op 24 oktober 2017 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster geschreven:

“Medische fout

(…) Het dossier met betrekking tot de medische fout zullen wij ook archiveren en sluiten. Wij zullen de aan u afgegeven toevoeging declareren bij de Raad voor Rechtsbijstand.

Val lift

Zoals u weet, hebben wij dit dossier gearchiveerd en gesloten. De toevoeging is gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Het is niet mogelijk om nogmaals een toevoeging voor dezelfde zaak aan te vragen. Ook niet als u ‘nieuwe’ bewijsstukken heeft gevonden.

De informatie die u doorstuurt is bij ons bekend. (…)

De informatie waarop wij ons advies van 31 mei jl. hebben gebaseerd blijft gelijk. Wij adviseren u om de zaak niet door te zetten. Als u de zaak wel wil doorzetten, dan moet u er rekening mee houden dat de kosten voor uw eigen rekening komen. (…)”

3.15 Op 25 en 29 oktober 2017 heeft klaagster verweerster wederom gemaild. Met een e-mail van 1 november 2017 heeft verweerster klaagster nogmaals geadviseerd om de zaak te laten rusten. Klaagster heeft zich vervolgens opnieuw per e-mail tot verweerster gewend. Verweerster heeft klaagster bij e-mail van 15 november 2017 nogmaals laten weten dat de zaak in overleg met klaagster en haar echtgenoot was gesloten.

3.16 In de periode van 1 juli 2019 tot 27 oktober 2019 is verweerster met zwangerschaps- en bevallingsverlof geweest.

3.17 Met een e-mail van 7 augustus 2019 heeft klaagster de kantoorgenoot verzocht om de zaak betreffende het liftongeval weer op te pakken in die zin dat zij niet de liftfabrikant maar de normstellende instantie NEN aansprakelijk wil stellen. Daarbij heeft klaagster kennelijk een aanbeveling van de Europese Commissie over de beveiliging van liften gevoegd. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de NEN onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanbeveling van de Europese Commissie niet te betrekken bij het opstellen van de veiligheidsnormen voor liften. Met een e-mail van 26 augustus 2019 heeft de kantoorgenoot op klaagsters e-mail gereageerd dat zij de stukken in goede orde heeft ontvangen en op een later ogenblik daarop terugkomt.

3.18 Met een brief van 11 september 2019 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtencommissie van verweersters kantoor over verweerster en de kantoorgenoot. Met een brief van 13 september 2019 heeft de interne klachtenfunctionaris van verweersters kantoor (verder: de klachtfunctionaris) op de klacht gereageerd.

3.19 Op 24 september 2019 heeft klaagsters gemachtigde bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Aanvankelijk had klager ook een klacht ingediend tegen de kantoorgenoot, maar die niet aan de raad voor laten leggen vanwege het griffierecht.

3.20     Inzake het liftongeval heeft klaagster vervolgens een andere advocaat benaderd die in dat dossier een toevoeging heeft aangevraagd en verkregen.

 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

1. Verweerster heeft ten onrechte gesteld dat zij klaagster niet meer kon bijstaan in de zaak van het liftongeval op basis van de toevoeging, omdat de toevoeging daarvoor al was gedeclareerd.

2. Verweerster had de rechtsbijstand niet mogen beëindigen.

3. Verweerster heeft in de zaak over de medische fout dubbel gedeclareerd doordat klaagster hiervoor een declaratie van verweerster heeft betaald en verweerster een toevoeging bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft gedeclareerd.

 

5    BEOORDELING

procedure in eerste aanleg

5.1    Klaagster heeft in het beroepschrift gesteld dat zij bij de raad onvoldoende in de gelegenheid is gesteld kennis te nemen van het verweer en de dupliek dat namens verweerster is ingediend. Hierdoor was klaagster (en haar man) onvoldoende voorbereid op de stellingen van verweerster. Ook heeft klaagster ter zitting onvoldoende kennis kunnen nemen van wat naar voren werd gebracht aan de zijde van verweerster vanwege slecht gehoor. De raad heeft daarom ten onrechte de nadien ingebrachte brief van klaagster niet toegevoegd aan het dossier.

5.2    Op basis van de stukken in het dossier kan het hof de stellingen van klaagster niet verifiëren. Hoger beroep is mede bedoeld om eventuele gebreken in eerste aanleg te herstellen. In hoger beroep wordt de gehele zaak opnieuw beoordeeld en klaagster heeft daardoor op alle stukken in eerste aanleg (nogmaals) kunnen reageren en zij is in de gelegenheid gesteld haar beroep tijdens de mondelinge behandeling toe te lichten (waarvan zij geen gebruik heeft gemaakt) zodat deze bezwaren van klaagster geen nadere bespreking behoeft.

overwegingen raad – klachtonderdelen 1 en 2

5.3    De raad heeft vastgesteld dat het dossier waarvoor de toevoeging was verleend (enkel inzake het liftongeval) was gesloten en gearchiveerd en dat verweersters kantoor de toevoeging al ter declaratie had ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand, die inmiddels de vergoeding aan het kantoor had uitbetaald. De raad heeft overwogen dat in beginsel voor hetzelfde rechtsbelang niet tweemaal een toevoeging kan worden verleend. Mocht de Raad voor Rechtsbijstand in een dergelijk geval toch een toevoeging hebben verleend, dan kan de Raad voor Rechtsbijstand die toevoeging weer intrekken zodra blijkt dat het dossier ziet op hetzelfde rechtsbelang. Een reeds afgesloten toevoeging kan onder bijzondere omstandigheden wel heropend worden. Van die laatste nuancering blijkt niet uit verweersters brief en in zoverre is die mededeling onjuist. Volgens de raad is niet gebleken dat klaagster enig nadeel heeft ondervonden van die mededeling en verweerster daarom geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klaagster wordt namelijk volgens eigen zeggen namelijk bijgestaan door een andere advocaat.

5.4    De raad heeft overwogen dat een advocaat niet gehouden is een procedure aanhangig te maken, indien hij geen mogelijkheid ziet deze met succes te voeren. In de zaak van klaagster hebben verweerster en de kantoorgenoot geen mogelijkheden gezien om een procedure aanhangig te maken, omdat dit een te geringe kans van slagen zou hebben. Het is begrijpelijk dat klaagster teleurgesteld is over dat negatieve procesadvies maar daarvan kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Indien klaagster niet met de aanpak van verweerster kon verenigen, lag het op haar weg zich tot een andere advocaat te wenden. De kwaliteit van de dienstverlening getuigt niet van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.

beroepsgronden – klachtonderdelen 1 en 2

5.5    Klaagster heeft in beroep aangevoerd dat verweerster met het negatieve procesadvies niet de opdracht heeft uitgevoerd, die zij aan haar had gegeven. Het negatieve procesadvies was namelijk gelijk aan het advies van het letselschadedeskundigenbureau en verweerster had andere mogelijkheden in deze zaak moeten onderzoeken. Toen klaagster dit aan haar voorlegde, heeft verweerster aangegeven dat de toevoeging gesloten was en klaagster de bijstand zelf zou moeten betalen. Verweerster gaf aan dat geen nieuwe toevoeging aangevraagd kon worden. Navraag bij de Raad voor Rechtsbijstand leerde klaagster dat de mogelijkheid van het benutten van een toevoeging wel nog steeds openstond.

verweer in beroep – klachtonderdelen 1 en 2

5.6     Het negatieve procesadvies van verweerster is gegeven toen zij nog geen advocaat was. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de kantoorgenoot, die deze zaak als advocaat in behandeling had en met wie verweerster op dat moment samenwerkte.

De zaak was gesloten na overleg met en akkoord van klaagster. Verweerster heeft na een inhoudelijke beoordeling van de gestelde nieuwe informatie van klaagster besloten de zaak niet te heropenen. Verder heeft zij geen fout gemaakt in de communicatie rondom de toevoeging en de declaraties, alhoewel zij wellicht de informatie daarover nadien iets scherper had kunnen formuleren.

overwegingen raad – klachtonderdeel 3

5.7    De raad heeft overwogen dat klaagster haar klacht op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, gezien ook de verklaring van verweerster. Verweerster heeft bij de raad toegelicht dat zij abusievelijk aan klaagster heeft bericht de toevoeging inzake de medische fout te zullen declareren. Na de afwijzing van de eerste toevoegingsaanvraag is geen nieuwe aanvraag meer gedaan, omdat het eerste negatieve advies van de medisch adviseur in de tussentijd was ontvangen. Van dubbel declareren is dan ook geen sprake geweest omdat in dit dossier geen toevoeging is verleend en de werkzaamheden dus ook niet bij de Raad voor Rechtsbijstand zijn gedeclareerd. De aan klaagsters dossier bestede uren zijn correct afgeboekt volgens verweerster. Niet gebleken is dat verweerster de werkzaamheden zowel bij de Raad voor Rechtsbijstand als bij klaagster heeft gedeclareerd.

beroepsgronden – klachtonderdeel 3

5.8    Klaagster heeft in beroep aangevoerd dat verweerster wel degelijk werkzaamheden tweemaal heeft gedeclareerd, eenmaal bij de Raad voor Rechtsbijstand en eenmaal bij klaagster. Op 6 december 2016 heeft klaagster een bedrag van € 1.992,02 betaald aan het kantoor van verweerster. De eerste factuur bedroeg € 492,00 en de tweede factuur € 750,01. Klaagster heeft dus een bedrag van € 750,01 teveel betaald. Dit bedrag is nooit teruggestort. Daarbij betreffen de op de tweede factuur vermelde werkzaamheden, werkzaamheden die onder de toevoeging vallen. Toen klaagster het advocatenkantoor hierop aansprak is zij zeer onvriendelijk bejegend.

verweer in beroep – klachtonderdeel 3

5.9     De raad had zich onbevoegd moeten verklaren omdat wat verweerster wordt verweten heeft plaatsgevonden voorafgaand aan haar beëindiging tot advocaat. Tot dat moment werkte verweerster onder de verantwoordelijkheid van de kantoorgenoot.

overwegingen hof - maatstaf

5.10     Het hof stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. De raad heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop zij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Het hof zal, voor zover aan de orde, de klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

overwegingen hof - klachtonderdeel 2: ontvankelijkheid

5.11     Het verwijt van klaagster dat verweerster de rechtsbijstand niet had mogen beëindigen ziet, zo blijkt uit de op dit onderdeel van de klacht gegeven toelichting en de stukken van het hoger beroep, onmiskenbaar op het dossier inzake het liftongeval. Dat dit dossier gesloten zou worden, is echter op 21 juni 2017 met klaagster besproken en op 7 juli 2017 aan haar bevestigd, waarna de voor dit dossier afgegeven toevoeging op 11 juli 2017 ter declaratie is ingezonden naar de Raad voor de Rechtsbijstand. Al deze feitelijkheden zijn gelegen voor de datum waarop verweerster tot advocaat is beëdigd, te weten 27 juli 2017. Dit betekent dat de tuchtrechter geen rol heeft als het gaat om het handelen of nalaten van verweerster voorafgaand aan haar beëindiging omdat op grond van artikel 46 Advocatenwet alleen advocaten aan tuchtrecht zijn onderworpen (vergelijk Hof van Discipline 20 april 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:122). Dit betekent dat dit klachtonderdeel alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

overwegingen hof - klachtonderdeel 1:

5.12 Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat verweerster het dossier inzake het liftongeval niet wilde heropenen, geldt het volgende. Dit dossier is - voorafgaand aan verweersters beëdiging als advocaat - in overleg tussen klaagster en de kantoorgenoot gesloten - kort gezegd - omdat de zaak geen redelijke kans van slagen had en het weinig zinvol zou zijn die zaak voort te zetten. Klaagster heeft daarna op meerdere momenten nadere argumenten aangedragen die, zo blijkt uit de gewisselde e-mails, bedoelde inschatting niet anders maakten. Dat verweerster in haar e-mailberichten van 24 oktober 2017, 1 november 2017 en 15 november 2017 daarover een standpunt innam dat tegen de achtergrond van voormelde maatstaf onder de maat zou zijn, heeft klaagster onvoldoende onderbouwd. Dit geldt zeker waar klaagster zich vanaf het najaar van 2019 op het standpunt heeft gesteld dat niet de leverancier/fabrikant van de lift voor haar ongeval aansprakelijk zou zijn - wat in 2017 de kern van het dossier was - maar de voor liftgebruik normerende instantie NEN.

5.13 Voor zover verweerster als (neven)reden voor het niet heropenen van het dossier aan klaagster heeft geschreven dat de eerder voor het dossier inzake het liftongeval verleende toevoeging al was gedeclareerd, is dat onjuist, zoals de raad al heeft overwogen. In het geheel van de per e-mail van 24 oktober 2017 aan klaagster overgebrachte afweging om het dossier niet te willen heropenen moet dat echter als ondergeschikt worden geacht. Voorop staat in dat e-mailbericht dat er geen nieuwe argumenten zijn die het eerder op 31 mei 2017 gegeven advies anders maken en dat de zaak onverminderd als niet kansrijk werd beoordeeld. De hier bedoelde mededeling is daardoor tuchtrechtelijk bezien van onvoldoende betekenis om verweerster dat aan te rekenen. Een en ander leidt ertoe dat het hoger beroep van klaagster in zoverre faalt.

overwegingen hof - klachtonderdeel 3

5.14 Wat betreft klachtonderdeel 3 geldt dat de suggestie van verweerster in haar e-mail aan klaagster van 24 oktober 2017 dat voor het dossier inzake het medisch letsel een toevoeging was verleend die gedeclareerd zou kunnen, feitelijk onjuist is. Onomstreden is immers dat voor dat dossier geen toevoeging is verleend. Daarmee is geen sprake van een dubbele declaratie, wat klaagster aan verweerster verwijt. Bedoelde onjuiste mededeling is daarmee weliswaar weinig zorgvuldig maar zonder betekenis nu de tuchtklacht daar geen betrekking op heeft.

5.15 In beroep heeft klaagster aangevuld dat dit klachtonderdeel ook ziet op de facturen van 30 november 2016, gezien de omschrijvingen bij die facturen. Deze aanvulling betekent een uitbreiding van de klacht in hoger beroep. Klachten moeten eerst bij de deken worden ingediend en kunnen niet voor het eerst bij het hof worden neergelegd. Het hof gaat daarom aan deze aanvulling van de klacht voorbij. Ten overvloede merkt het hof op dat deze facturen zijn opgesteld en naar klaagster gestuurd, nog voordat verweerster advocaat was. Verweerster kan hierop niet tuchtrechtelijk worden aangesproken.

slotsom

5.16 Gelet op het voorgaande verklaart het hof klaagsters beroep ongegrond. Het hof zal klaagster niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel en de beslissing van de raad voor het overige bekrachtigen.

 

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:                                                                                                                    

6.1    vernietigt de beslissing van 12 oktober 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gegeven onder nummer 20-429/DB/ZWB, voor zover klachtonderdeel 2 ongegrond is verklaard;

6.2    verklaart klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk;

6.3    bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door T. Zuidema, voorzitter, J.H. Brouwer, W.F. Boele, R.N.E. Visser, B. Stapert, leden, in tegenwoordigheid van L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2021.

griffier    voorzitter            

 

De beslissing is verzonden op 20 augustus 2021.