Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:189

Zaaknummer

21-581/A/NH

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad door niet te reageren op een door klager ingediende vraag.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Raad van Discipline

in het ressort Amsterdam

Voorzittersbeslissing

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort

Amsterdam

van 16 augustus 2021

in de zaak 21 -581IAINH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft

kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het

arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 6 juli 2021 met kenmerk

digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de

inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van

de volgende feiten.

1 De voorganger van verweerder heeft mede namens de toenmalige Rotterdamse deken

op 5 september 2016 een verzoek tot schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet ten aanzien

van klager ingediend, gevolgd door een op 11 november 2016 ingediend dekenbezwaar.

1 Bij beslissing van 11 december 2017 heeft de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

(hierna: de raad Den Haag) het verzoek tot schorsing toegewezen en klager naar

aanleiding van het dekenbezwaar de maatregel van schrapping opgelegd. Klager is

hiertegen in hoger beroep gegaan.

1 Bij beslissing van 19 april 2019 heeft het Hof van Discipline (hierna: het hof) de beslissing

van de raad Den Haag bekrachtigd voor wat betreft de schrapping en de schorsing ex

artikel 60ab Advocatenwet opgeheven.

21-581IA/NH; 7.1 1

Raad van Discipline

in het ressorl Amsterdam

Voorzittersbeslissing

1 Op 23 april 2019 heeft klager een herzieningsverzoek bij het hof ingediend. Bij beslissing

van 13 december 2019 heeft het hof het herzieningsverzoek toegewezen. Bij beslissing

van 24 augustus 2020 heeft het hof klager de maatregel van een voonrvaardelijke

schorsing voor de duur van 26 weken opgelegd met een proeftijd van twee jaar. ln

laatstgenoemde beslissing heeft het hof, voor zover hier van belang, geoordeeld dat niet

is komen vast te staan dat klager toevoegingen heeft aangevraagd zonder daadwerkelijk

werkzaamheden daarvoor te hebben verricht en aldus misbruik heeft gemaakt van

toevoegingsgelden.

1 Bij brief van 7 oktober 2020 heeft klager venNeerder en de Rotterdamse deken naar

aanleiding van de beslissing van het hof van 24 augustus 2020 aansprakelijk gesteld voor

de door hem geleden en nog te lijden schade en hen verzocht de verzekeraar hiervan in

kennis te stellen.

1 Bij brief van 23 oktober 2020 heeft een medewerker van verweerder klager geschreven:

“Uw bn'ef van 7 oktober 2020 hebben wij ontvangen.

Naar aanleiding hiervan bericht ik u namens de deken en de Haagse Orde van advocaten dat geen enkele

aansprakelijkheid wordt aanvaard. Van onrechtmatig handelen onzerzijds jegens u is geen sprake geweest.

Uiteraard zullen wij onze verzekeraar op de hoogte stellen.

1 ln een e-mail van 30 oktober 2020 aan het bureau van venNeerder heeft klager gevraagd

of de verzekeraar nog wat van zich zou laten horen of dat dagvaarding de volgende stap

zou zijn.

1 Op 18 november 2020 heeft klager bij de deken Den Haag een klacht ingediend over

venNeerder.

1.9 Bij brief van 24 november 2020 heeft venNeerder inhoudelijk gereageerd op de

aansprakelijkstelling van klager.

1 0 Bij beslissing van 10 december 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof

van Discipline de deken Noord-Holland aangewezen om de klacht van klager te

onderzoeken.

2 KLACHT

1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat venNeerder tuchtrechtelijk venrvijtbaar heeft

gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager venrvijt venNeerder het

volgende.

Venrveerder heeft de aansprakelijkstelling van klager van 7 oktober 2020 ongemotiveerd

van de hand gewezen.

Verweerder heeft niet gereageerd op de vervolgvraag van klager van 30 oktober 2020.

21-se1/A/NH; 7.1 2

Raad van Discipline

in het ressort Amsterdam

Voorzittersbeslissing

3 VERWEER

1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig,

op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen enlof nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van

deken. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht

heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een

behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt

in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals in dit geval die van deken, blijft

voor hem het advocatentuchtrecht gelden. indien hij zich bij de vervulling van die andere

functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad,

zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een

behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden

gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die

functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is

geschaad.

4.2 Klager verwijt verweerder dat hij de aansprakelijkstelling van klager ongemotiveerd van

de hand heeft gewezen en dat hij niet heeft gereageerd op de vervolgvraag van klager.

Daargelaten dat veniveerder op 24 november 2020 wel inhoudelijk heeft gereageerd op

de aansprakelijkstelling van klager, heeft ven/veerder terecht aangevoerd dat voor hem als

advocaat en ook voor hem als deken geen verplichting bestaat om inhoudelijk op een

aansprakelijkstelling te reageren. Venrveerder kon en mocht dan ook volstaan met de

mededeling dat aansprakelijkheid niet werd erkend en dat de verzekeraar op de hoogte

zou worden gebracht van de aansprakelijkstelling.Verweerder heeft het vertrouwen in de

advocatuur ook niet geschaad door niet te reageren op de door klager op 30 oktober 2020

gestelde vraag. Klager wist bovendien dat de aansprakelijkstelling bij de verzekeraar lag.

3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel

Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de Klacht, met toepassing Van artikel 46] Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk

ongegrond.

21-581/AINH; 7.1 3

Raad van Discipline

in het ressort Amsterdam

Voorzittersbeslissing

Aldus beslist door mr. J H Dubois,plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.S.el

Bouazzati als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.

Verzonden op 16 augustus 2021