Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:195
Zaaknummer
21-596/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de advocaat in zijn hoedanigheid van bijzondere curator in een afstammingsprocedure is kennelijk ongegrond. Verweerster heeft met haar advies en opmerkingen aangaande klager de ruime mate van vrijheid die zij heeft om de belangen van de minderjarige kinderen te behartigen niet overschreden en derhalve daarmee niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 augustus 2021
in de zaak 21-596/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 14 juli 2021 met kenmerk 1364656/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is de biologische vader van twee minderjarige kinderen, geboren op 11 december 2019 (hierna: de kinderen). Mevrouw Van S. (hierna: de vrouw) is de biologische moeder van de kinderen.
1.2 De vrouw heeft bij de rechtbank een verzoek tot vaststelling van het vaderschap van klager over de kinderen ingediend. Zij heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat klager als haar levensgezel heeft ingestemd met de daad van verwekking van de kinderen, te weten een IVF/ICSI-traject. Volgens klager is hij met de vrouw overeengekomen dat hij bekende donor voor haar zou zijn, zonder ouderschapsrechten en plichten.
1.3 Bij beschikking van 1 april 2020 heeft de rechtbank naar aanleiding van het verzoek van de vrouw verweerster in de afstammingsprocedure tot bijzondere curator over de kinderen benoemd.
1.4 Op 7 augustus 2020 heeft verweerster afzonderlijke gesprekken gevoerd met klager en de vrouw.
1.5 Op 10 augustus 2020 heeft verweerster aan de rechtbank een rapport uitgebracht, waarin ze de rechtbank adviseert om het verzoek van de vrouw toe te wijzen.
1.6 Bij beschikking van 16 december 2020 heeft de rechtbank het vaderschap van klager over de kinderen vastgesteld.
1.7 Op 24 maart 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Uit de inhoud van het rapport van verweerster blijkt van haar vooringenomenheid, het gebrek aan respect of waardigheid en onprofessioneel handelen. Verweerster is met haar indringende adviezen/instructies aan klager buiten haar benoeming getreden.
b) Verweerster heeft met haar handelwijze de “Beroepscode bijzondere curator in jeugdzaken” overtreden, alsmede de Gedragsregels Advocatuur, in het bijzonder de regels 1, 2, 7 en 12.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
De klachtonderdelen a) en b) lenen zich gelet op hun samenhang voor gezamenlijke behandeling.
4.1 Klager heeft zijn klacht toegelicht door te stellen dat verweerster partij voor de vrouw heeft gekozen. Verweerster heeft voor haar rapport meer gebruik gemaakt van het uitbereide verzoekschrift van de vrouw en haar gesprek met de vrouw dan van hetgeen hij naar voren heeft gebracht. Het door verweerster gegeven waardeoordeel is daarmee ongefundeerd. De wijze waarop verweerster hem heeft neergezet, is respectloos en geeft blijk van een onbehoorlijke taakuitoefening. Zij heeft een (moreel) vonnis geveld over hem en is daarmee haar opdracht te buiten gegaan. Klager heeft in dit verband (in het bijzonder) gewezen op de volgende passages in het rapport van verweerster: “De vader weigert gewoon elke verantwoordelijkheid ten opzichte van de kleintjes.” “Hij heeft vervolgens er wel voor gezorgd dat [de kinderen] bestaan en hun ouders ook een slechte relatie hebben.” “Ik stal vast dat ik uit het verhaal van [klager] de indruk krijgt dat hij probeert het verleden anders voor te stellen dan het is geweest, omdat hij dat verleden nu niet meer wil hebben.” “Wegpoetsen van deze episode uit zijn leven kan de vader niet, ook niet omdat dat makkelijker is tegenover zijn verdere familie.”
4.2 De voorzitter stelt voorop dat verweerster ten aanzien van de door klager verweten gedragingen niet is opgetreden in de hoedanigheid van advocaat, maar in de hoedanigheid van bijzondere curator in een afstammingsprocedure. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.3 Ter beoordeling staat derhalve of verweerster zich bij de vervulling van haar functie als bijzondere curator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en haar daarom een tuchtrechtelijk verwijt treft. De voorzitter zal bij deze beoordeling het door klager verweten gedrag niet toetsen aan de Beroepscode bijzondere curator in jeugdzaken, waarop klager zich heeft beroepen, reeds omdat verweerster niet is opgetreden als bijzondere curator in een jeugdzaak, maar als bijzondere curator in een afstammingszaak.
4.4 De voorzitter volgt klager niet in zijn opvatting dat verweerster een ongefundeerd waardeoordeel heeft gegeven. Het oordeel van verweerster is gebaseerd op de gesprekken die zij met klager en de vrouw afzonderlijk heeft gevoerd en de aangeleverde stukken. In het rapport van 10 augustus 2020 heeft verweerster de uit die gesprekken verkregen informatie van zowel klager als de vrouw opgenomen. In het rapport wordt ook uitvoerig ingegaan op hetgeen klager naar voren heeft gebracht. De voorzitter ziet daarom ook geen grond voor het oordeel dat verweerster vooringenomen was. Verweerster heeft terecht gesteld dat zij als bijzondere curator in de afstammingsprocedure de belangen van de kinderen behartigt. Zij behartigt niet (ook) de belangen van klager of van de vrouw. Bij de wijze waarop verweerster de belangen van de kinderen behartigt, komt haar grote mate van vrijheid toe. Verweerster heeft klager in het rapport aangeraden om zijn verantwoordelijkheid als ouder van de kinderen te erkennen. Zij heeft gesteld dat haar taak als belangenbehartiger van de kinderen haar het recht gaf om kritiek op klager te uiten. Deze kritiek was eigenlijk een verzoek aan klager om te denken aan de belangen van de kinderen, aldus verweerster. De voorzitter is van oordeel dat verweerster met haar advies en opmerkingen aangaande klager de ruime mate van vrijheid die zij heeft om de belangen van de kinderen te behartigen niet heeft overschreden. Dat die bij klager slecht zijn gevallen, maakt dat niet anders. Daarbij merkt de voorzitter nog op dat klager ook heeft verwezen naar hem onwelgevallige passages in het advies waarin verweerster opmerkingen van de vrouw heeft aangehaald, waaronder dat haar zwangerschap een hel werd en de geboorte van de kinderen geen feest was. De opmerkingen die afkomstig zijn van de vrouw kunnen evenwel niet aan verweerster worden toegerekend. Volgens klager is er een rechtstreeks verband tussen de uitkomst van het rapport van verweerster en de beslissing van de rechtbank. De voorzitter kan klager hierin niet volgen. Uit de beslissing van de rechtbank blijkt dat de rechtbank de genomen beslissing niet enkel heeft gebaseerd op het rapport van verweerster. Immers, de rechtbank heeft uitgebreid alle relevante criteria voor het juridisch vaderschap getoetst. De conclusie van de voorzitter is dat verweerster met haar rapport niet het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De voorzitter zal daarom de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. I. R. van der Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 augustus 2021