Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:142
Zaaknummer
200254
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Verweerster had een e-mail die zij aan de rechtsbijstandsverzekeraar stuurde ook aan klager behoren te verstrekken. In de e-mail informeerde zij de rechtsbijstandsverzekeraar over de vertrouwensbreuk en gaf zij de behandeling van de zaak terug. Dit betreft correspondentie over de zaak en behoort tot het dossier. Het hof verklaart de klacht daarom ook in zoverre, anders dan de raad, gegrond. Verweerster heeft daarnaast de kernwaarde vertrouwelijkheid geschonden door de rechtsbijstandsverzekeraar per e-mail en per telefoongesprek in te lichten over de vertrouwensbreuk. Het hof laat de door raad opgelegde waarschuwing in stand.
Uitspraak
BESLISSING
van 23 augustus 2021
in de zaak 200254
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 12 oktober 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 20-362/A/A). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a), b) gedeeltelijk, c) gedeeltelijk, d), e) gedeeltelijk en f) gedeeltelijk gegrond verklaard. De klachtonderdelen b), c), e) en f) zijn gedeeltelijk ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van het griffierecht en de proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2020:222 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klager is op 9 november 2020 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 juni 2021. Partijen hebben aan deze zitting deelgenomen via het computerprogramma Skype voor bedrijven. Klager via een geluidverbinding en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde, mr. N. Don, via een beeldverbinding. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van (vooraf toegezonden) spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 De rechtsbijstandsuitvoerder van klagers rechtsbijstandsverzekering (hierna: de rechtsbijstandsverzekeraar), heeft op 25 juli 2016 een zaak van klager uitbesteed aan een netwerkkantoor, het kantoor van verweerster. Bij e-mail van 25 juli 2016 heeft een medewerker van de rechtsbijstandsverzekeraar klager onder meer geschreven:
“Zonder uw toestemming mag uw advocaat ons niet informeren over uw dossier. U moet daar dan schriftelijk toestemming voor geven. Dit noemen wij een machtiging. (…) De machtiging ondertekenen is niet verplicht”
Klager heeft de rechtsbijstandsverzekeraar niet gemachtigd om gegevens over de zaak op te vragen bij het netwerkkantoor.
3.3 Bij e-mail van 27 juli 2016 heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij zijn zaak in behandeling heeft gekregen. Bij e-mail van 29 juli 2016 heeft klager verweerster stukken toegestuurd.
3.4 Op 11 augustus 2016 heeft verweerster klager een conceptbrief aan de wederpartij toegestuurd. Bij e-mail van 12 augustus 2016 heeft klager op de conceptbrief gereageerd.
3.5 Op 16 augustus 2016 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster.
3.6 Bij e-mail van 16 augustus 2016 heeft verweerster een andere medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar (hierna: de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar) onder meer geschreven:
“Graag bevestig ik hierbij het telefoongesprek dat wij zo-even voerden met betrekking tot uw verzekerde [klager]. Vanmiddag heb ik een zeer onaangenaam telefoongesprek gevoerd met [klager] over de door mij opgestelde conceptbrief. [Klager] had schriftelijk op elke zin van deze brief iets aan te merken en heeft zijn wantrouwen naar mij toe duidelijk geuit. Tijdens ons telefoongesprek wilde hij iedere opmerking op mijn brief bespreken. Ik heb [klager] uitgelegd dat ik duidelijk merk dat hij geen enkel vertrouwen heeft in mij als de behandelaar van zijn dossier en dat het absoluut niet werkbaar is als een cliënt op letterlijk elke zin of woord een aanmerking heeft. Er dient vertrouwen te zijn vanuit een cliënt in zijn advocaat, pas dan kan een zaak tot een goed einde worden gebracht. [Klager] begreep dit niet. De brieven worden altijd eerst in concept naar cliënten toegestuurd zodat op- en/of aanmerkingen gegeven kunnen worden, maar op deze manier is dat niet werkbaar. Ik heb hem dit proberen uit te leggen maar [klager] wilde niet luisteren naar mij. Ik heb toen aangegeven dat ik contact met u op zou nemen en dat hij verder van u zou horen, omdat ik geen kwestie in behandeling kan nemen op het moment dat er vanuit een cliënt geen vertrouwen in mij is. Ik bericht u hierbij dan ook gelijk dat ik over zal gaan tot sluiting van het dossier.”
3.7 Bij e-mail van 18 augustus 2016 heeft de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar klager onder meer geschreven:
“Ik heb bericht ontvangen van [verweerster] (…) U bent verplicht mee te werken en de aanwijzingen van uw advocaat op te volgen. U doet dat niet in deze zaak. [De rechtsbijstandsverzekeraar] zegt de dekking om deze reden op.”
3.8 Bij e-mail van eveneens 18 augustus 2016 heeft klager verweerster onder meer geschreven:
“Ik kreeg bijgevoegde e-mail van [de rechtsbijstandsverzekeraar]. U heeft kennelijk gezegd tegen [de rechtsbijstandsverzekeraar] dat ik niet heb meegewerkt en uw aanwijzingen niet heb opgevolgd. (…)
Ik heb alle medewerking verleend. Ik heb u alle stukken ter beschikking gesteld. Ik heb twee gesprekken met u gevoerd die ik heb opgenomen. Ik heb deze zojuist beluisterd en uit niets blijkt dat ik niet heb meegewerkt, integendeel. Het was u die weigerde mijn commentaar op uw conceptbrief te bespreken. U weigerde derhalve uw medewerking want u vond dat ik te veel opmerkingen had en was niet bereid deze inhoudelijk met mij te bespreken. (…) Verder heeft u mij op geen enkel moment aanwijzingen gegeven die ik moet op volgen. Derhalve kan mij dan ook niet verweten worden dat ik uw aanwijzingen niet heb opgevolgd.
Tijdens het tweede gesprek was u van mening dat ik geen vertrouwen had in u en dat ik dat wel moet hebben. Op basis hiervan wilde u de relatie met mij beëindigen. En niet om bovengenoemde redenen.
Bij deze verzoek ik, en zonodig sommeer ik u om morgen vóór 12 uur schriftelijk te bevestigen aan [de rechtsbijstandsverzekeraar] wat de werkelijke reden was waarom u de relatie heeft beëindigd en [de rechtsbijstandsverzekeraar] per direct correct te informeren over de gang van zaken en mij hiervan tevens een kopie per e-mail te doen toekomen.”
3.9 Op 19 augustus 2016 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerster en de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar. De medewerkster heeft van dit gesprek een telefoonnotitie gemaakt, die als volgt luidt:
“[Verweerster] heeft een zeer vervelende brief ontvangen. Dat hij een klacht gaat indienen bij de deken. En bij justitie. Hij geeft aan wel mee te werken. Ik geef aan dat zij hem naar ons moet verwijzen. het is onze visie op zijn handelen. Ze gaat dat aan mij en verz bevestigen.”
3.10 Bij e-mail van 19 augustus 2016 heeft verweerster de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar onder meer geschreven:
“Hierbij bevestig ik ons telefoongesprek van zo-even. Van uw verzekerde, [klager], heb ik begrepen dat zijn dekking door [de rechtsbijstandsverzekeraar] is opgezegd omdat hij niet heeft meegewerkt aan de zaak (…) Ik heb u echter deze week medegedeeld dat er sprake is van een vertrouwensbreuk. Het is derhalve de interpretatie van [de rechtsbijstandsverzekeraar] dat [klager] niet heeft meegewerkt aan zijn dossiers. Zoals besproken is er sprake van een misverstand.”
Verweerster heeft deze e-mail in cc aan klager gestuurd.
3.11 Op 29 augustus 2016 heeft klager telefonisch contact gehad met de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar.
3.12 Bij e-mail van 11 september 2016 heeft klager verweerster onder meer geschreven:
“Ik constateer dat u niet aan mijn verzoek/sommatie heeft voldaan. (…) In plaats van een schriftelijke reactie heeft u vrijdagochtend 19 augustus 2016 telefonisch contact gehad met [de medewerkster] van [de rechtsbijstandsverzekeraar] en per e-mail een bevestiging van dit gesprek aan [de medewerkster] gestuurd. (…)
In plaats van te voldoen aan mijn verzoek/sommatie heeft u mondeling overleg met [de rechtsbijstandsverzekeraar] gehad en u bevestigt het gesprek per e-mail (…) U schrijft dat er sprake is van een vertrouwensbreuk en dat het de interpretatie van [de rechtsbijstandsverzekeraar] is dat ik niet heb meegewerkt aan mijn dossier.
[de medewerkster] zegt dat er kennelijk nog iets anders is gezegd door u op basis waarvan mijn dekking alsnog is opgezegd. Ik wil dan ook van u een volledig gespreksverslag van het voornoemde telefoongesprek (…)
In de e-mail spreekt u van een misverstand zonder erop in te gaan waarop dit is gebaseerd. Gaarne verneem ik van uw wat u hiermee bedoelt. Mij is niets bekend van een misverstand. Eveneens wil ik gaarne van u weten wanneer u [de rechtsbijstandsverzekeraar] telefonisch heeft bericht dat u de relatie met mij heeft opgezegd en wat u hierover tegen [de rechtsbijstandsverzekeraar] heeft verklaard.”
3.13 Bij e-mail van 14 september 2016 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“Op vrijdag 19 augustus jl. heb ik aan uw verzoek voldaan door [de rechtsbijstandsverzekeraar] te berichten dat de vertrouwensbreuk niet te wijten was aan het feit dat u niet zou hebben meegewerkt aan uw zaak. Diezelfde dag heb ik [de rechtsbijstandsverzekeraar] hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht en u direct in de cc opgenomen. [De rechtsbijstandsverzekeraar] heeft mij bevestigd dat het de interpretatie is van [de rechtsbijstandsverzekeraar] dat zij u geen dekking geven. Ik kan u hier helaas niet verder mee van dienst zijn.
Volledigheidshalve meld ik u dat ik geenszins mijn geheimhoudingsplicht heb geschonden, ik heb [de rechtsbijstandsverzekeraar] absoluut niet inhoudelijk over uw kwestie bericht en enkel kort met [de medewerkster] besproken wat ik u in mijn e-mail van 19 augustus 2016 heb uiteengezet. Meer is er simpelweg niet besproken.”
3.14 Bij e-mail van 25 september 2016 heeft klager verweerster onder meer geschreven:
“U stelt dat u uw geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden. Onder punt 1 kunt u lezen dat [de medewerkster] zegt dat er nog iets anders is gezegd door u op basis waarvan mijn dekking alsnog is opgezegd. U geeft hier geen duidelijkheid over.
(…)
Er zijn nu tegenstrijdige verklaringen. [de medewerkster] heeft verklaard dat de dekking is opgezegd op basis van inhoudelijke informatie over mijn zaak die door u is verstrekt en waarvan alleen u kennis kon hebben. Dat zou betekenen dat u uw geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden.”
3.15 Bij e-mail van 28 september 2016 heeft verweerster klager onder meer geschreven:
“Ik deel u nogmaals mede dat ik absoluut niets inhoudelijks met [de medewerkster] heb besproken. Ik weet niet wat [de medewerkster] met die zin heeft bedoeld, dit kunt u het beste aan haar vragen.”
3.16 Op 13 oktober 2019 heeft klager verweerster meegedeeld dat het door hem van haar ontvangen dossier niet compleet is en haar gevraagd de ontbrekende stukken aan hem toe te sturen. Bij e-mail van 14 oktober 2019 heeft verweerster klager een aantal stukken toegestuurd.
3.17 Op 29 oktober 2019 heeft klager van de rechtsbijstandsverzekeraar een afschrift van ontvangen van de hiervoor onder 3.6 weergegeven e-mail en de hiervoor onder 3.9 weergegeven telefonische notitie.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft op 16 augustus 2016 zonder de toestemming van klager en zonder zijn medeweten vertrouwelijke inhoudelijke informatie verstrekt aan derden middels telefonische contacten en per e-mail.
b) Verweerster heeft de op 16 augustus 2016 verstrekte informatie willens en wetens voor klager verborgen gehouden en verdoezeld, terwijl zij deze aan klager had moeten verstrekken.
c) Verweerster heeft op 19 augustus 2016 zonder de toestemming van klager en zonder zijn medeweten vertrouwelijke inhoudelijke informatie verstrekt aan derden over zijn brief van 18 augustus 2016 gericht aan verweerster, waarbij de rechtsbijstandsverzekeraar instructies heeft gegeven hoe de brief behandeld diende te worden. Door hieraan gehoor te geven heeft verweerster samengespannen met de rechtsbijstandsverzekeraar.
d) Verweerster heeft de uitbestedingsovereenkomst met de rechtsbijstandsverzekeraar geschonden.
e) Verweerster heeft klager misleid in de periode augustus/september 2016, door willens en wetens te zwijgen over het verstrekken van vertrouwelijke informatie aan de rechtsbijstandsverzekeraar, terwijl klager hier expliciet om gevraagd had. Daarnaast had verweerster in voornoemde periode meerdere valselijke verklaringen hierover afgelegd. Verweerster had destijds de mogelijkheid haar onrechtmatig handelen ongedaan te maken door tot inkeer te komen en openheid van zaken te geven, maar zij heeft dit nagelaten.
f) Verweerster heeft, na het verzoek van klager om een kopie van zijn dossier te verstrekken, zelfs na herhaaldelijk verzoek hiertoe op 13 oktober 2019, willens en wetens het e-mailbericht van 16 augustus 2016 voor klager achtergehouden.
5 BEOORDELING
overwegingen raad
5.1 De raad heeft de klachtenonderdelen a), c) en d) gezamenlijk behandeld en overwogen dat verweerster met haar e-mail van 16 augustus 2016 aan de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar vertrouwelijke informatie over klager als cliënt heeft verstrekt. Door in te gaan op hetgeen aan de vertrouwensbreuk ten grondslag lag, heeft verweerster haar geheimhoudingsplicht geschonden. Datzelfde geldt voor het telefoongesprek van verweerster met de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar op 19 augustus 2016, waarin is gesproken over de inhoud van de e-mail van klager aan verweerster van 18 augustus 2016. Dat verweerster met de rechtsbijstandsverzekeraar heeft samengespannen tegen klager is niet gebleken. Een zelfstandige behandeling van klachtonderdeel d) heeft de raad niet nodig gevonden nu die klacht samenvalt met de gegrond bevonden onderdelen a) en c).
5.2 Verder heeft de raad de klachtonderdelen b), e) en f) gezamenlijk behandeld. De raad heeft overwogen dat hij met verweerster van oordeel is dat de e-mail van 16 augustus 2016 niet aan klager behoefde te worden overgelegd en niet tot het dossier van klager behoorde. Daarentegen overwoog de raad dat verweerster klager wel had moeten inlichten over de inhoud van die e-mail. Dat had zij in ieder geval moeten doen kort na de e-mail van 18 augustus 2016 van klager aan haar. Verweerster heeft in de tuchtrechtprocedure ten onrechte medegedeeld dat zij enkel de vertrouwensbreuk aan de rechtsbijstandsverzekeraar heeft gemeld. Evenmin heeft verweerster klager ingelicht over de inhoud van haar telefonische contacten met de rechtsbijstandsverzekeraar op 16 en 19 augustus 2016. In zoverre zijn de klachtonderdelen gegrond, voor het overige zijn genoemde verwijten ongegrond, aldus de raad.
beroepsgronden
5.3 Het beroep van klager richt zich tegen het oordeel van de raad over de klachtonderdelen b), c),e) en f) voor zover deze niet volledig gegrond zijn verklaard. De raad heeft het cruciale belang van het verdoezelen van de e-mail van 16 augustus 2016 miskend. Volgens klager heeft verweerster die e-mail bewust buiten zijn dossier gehouden om te voorkomen dat hij er kennis van zou nemen. Zij heeft daarover ook valse verklaringen afgelegd. Ten onrechte heeft de raad niet aangenomen dat verweerster samen heeft gespannen met de rechtsbijstandsverzekeraar. Immers de rechtsbijstandsverzekeraar heeft aan verweerster instructies gegeven hoe zijn vertrouwelijke brief van 18 augustus 2016 moest worden behandeld. Ten onrechte heeft de raad overwogen dat de e-mail van 16 augustus 2016 niet tot het dossier behoorde. Dat de e-mail gericht is aan een derde is geen houdbaar argument. Alle correspondentie tussen verweerster en de rechtsbijstandsverzekeraar over zijn zaak behoort tot het dossier. Verder heeft de raad klachtonderdeel d) ten onrechte niet behandeld. Tot slot heeft klager bezwaren aangevoerd tegen de motivering en de zwaarte van de opgelegde maatregel.
verweer in beroep
5.4 Verweerster heeft voor haar verweer verwezen naar hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd.
maatstaf
5.5 Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. De kernwaarde vertrouwelijkheid (geheimhouding) houdt onder andere in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in artikel 46 Advocatenwet en in het bijzonder in artikel 11a Advocatenwet, waarin de verplichting tot geheimhouding nog eens uitdrukkelijk is neergelegd. Doorbreking van deze kernwaarde kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde komen. Deze geheimhoudingsplicht gaat vóór op de verplichtingen van een advocaat jegens een derde, zoals een verzekeraar die de advocaat voor zijn verzekerde inschakelt en de kosten voor rechtsbijstand voor zijn rekening neemt. Het is aan de verzekerde cliënt om te bepalen welke invulling hij wil geven aan de polisverplichtingen jegens de verzekeraar, niet aan de advocaat (zie Hof van Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:81). Aan de hand van voormelde maatstaf zal het hof de klachtonderdelen toetsen.
ad onderdeel d); schending van de uitbestedingsovereenkomst met de rechtsbijstandsverzekeraar
5.6 Het hof stelt voorop dat de raad dit klachtonderdeel gegrond heeft verklaard. De raad heeft overwogen dat dit klachtonderdeel samenvalt met de gegrond bevonden onderdelen a) en c) en het niet nodig gevonden het klachtonderdeel verder zelfstandig te behandelen. Het hof overweegt dat het vaste jurisprudentie is dat een klager, gelet op het bepaalde in artikel 56 lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet, geen beroep kan instellen tegen een gegrond verklaard klachtonderdeel. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover het ziet op klachtonderdeel d (Hof van Discipline 8 mei 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:74). Dat de raad het niet nodig heeft geacht het zelfstandig te behandelen leidt niet tot een ander oordeel.
ad onderdeel c): samenspannen verweerster en de rechtsbijstandsverzekeraar?
5.7 Klager beklaagt zich erover dat de raad heeft overwogen dat van samenspanning tussen verweerster en de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar niet is gebleken. Doordat verweerster de sommatie van klager van 18 augustus 2016 heeft genegeerd kon zij heimelijk de situatie bespreken en allerlei zaken afstemmen met de rechtsbijstandsverzekeraar. Daarbij heeft de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar aan verweerster de instructie gegeven hoe verder te handelen. Verweerster heeft klager bovendien niet doorverwezen naar de rechtsbijstandsverzekeraar, aldus klager.
5.8 Verweerster heeft erkend dat er overleg is geweest met de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar en dat aan haar is gevraagd om klager door te verwijzen als er sprake is van een vertrouwensbreuk. Dat is een standaardafspraak tussen een rechtsbijstandsverzekeraar en een netwerkkantoor, aldus verweerster.
5.9 Het hof kan klager niet volgen in zijn standpunt. Uit de e-mail van 19 augustus 2016 van verweerster aan de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar met klager in de cc blijkt inderdaad dat er overleg is geweest en dat de medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar kennelijk tegen verweerster heeft gezegd dat klager zich tot de rechtsbijstandsverzekeraar kan wenden voor verdere vragen. Door de e-mail in cc naar klager te sturen heeft verweerster klager feitelijk doorverwezen naar de rechtsbijstandsverzekeraar. Immers in die e-mail staat dat klager zich voor verder vragen kon wenden tot de rechtsbijstandsverzekeraar. Van (het heimelijk) samenspannen in de door klager voorgestane zin is naar het oordeel van het hof geen sprake. De raad heeft dit klachtonderdeel voor zover het ziet op het gestelde samenspannen dan ook terecht ongegrond verklaard.
ad onderdelen b) en f): e-mail van 16 augustus 2016 onderdeel van het dossier?
5.10 Bij deze klachtonderdelen staat centraal de vraag of de e-mail van 16 augustus 2016 (zie hierboven onder 3.6) onderdeel uitmaakte van het dossier van klager en aan klager verstrekt had moeten worden.
5.11 Het hof toetst de verweten gedraging aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. Bij die toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, hoewel deze daarbij wel van belang kunnen zijn gelet op het open karakter van de wettelijke norm. In dit geval is Regel 16 van de Gedragsregel 2018 van belang. Het gaat om de informatieplicht van de advocaat aan zijn client over belangrijke feiten en afspraken.
5.12 Het hof onderschrijft het oordeel van de raad dat verweerster klager had moeten informeren over de inhoud van de bewuste e-mail. Het is immers voor klager belangrijke informatie.
5.13 Verweerster heeft echter weersproken de e-mail van 16 augustus 2016 bewust te hebben achtergehouden. Het betrof volgens haar correspondentie met de rechtsbijstandsverzekeraar die niet tot het dossier van klager behoort. Het betreft immers correspondentie met de verzekeraar die niet over de inhoud van de zaak ging.
5.14 Anders dan de raad is het hof evenwel van oordeel dat de bewuste e-mail van 16 augustus 2016 ook tot het dossier van klager behoorde en verweerster een afschrift daarvan aan klager had behoren te verstrekken. De e-mail heeft betrekking op de zaak die verweerster voor klager behandelde. Zij informeerde de rechtsbijstandsverzekeraar immers over de vertrouwensbreuk tussen haar en klager en zij gaf de behandeling van de zaak terug. Dat betreft voor klager belangrijke informatie. Het had dan ook op de weg gelegen van verweerster om klager een afschrift te sturen van die mededelingen aan de rechtsbijstandsverzekeraar, die daar immers betrekking op hadden. Dat het een e-mail aan een derde betreft, zoals de raad heeft overwogen, acht het hof niet van belang. Immers in de regel is een substantieel gedeelte van de correspondentie in een dossier gericht aan een derde, bijvoorbeeld een tegenpartij. Dat de e-mail strikt genomen niet ging over de inhoud van het onderliggende geschil waarvoor verweerster was ingeschakeld maakt het voorgaande ook niet anders.
5.15 De beroepsgronden tegen deze klachtonderdelen voor zover die door de raad ongegrond zijn verklaard, slagen. De klachtonderdelen b) en f) zijn geheel gegrond.
ad klachtonderdeel e): valse verklaringen afgelegd en tot inkeer moeten komen?
5.16 Het hof gaat niet mee met de stelling van klager dat verweerster meerdere valse verklaringen heeft afgelegd over gestelde misleiding in augustus en september 2016. Het is niet onbegrijpelijk dat verweerster zich op het standpunt heeft gesteld dat zij met de rechtsbijstandsverzekeraar niet over de inhoud van de zaak van klager heeft gesproken. In haar beleving heeft verweerster dat ook niet gedaan. Zij heeft alleen haar visie op de opstelling van klager jegens haar besproken. Door zich te verweren dat zij niet over de inhoud van de zaak met de rechtsbijstandsverzekeraar heeft gesproken, heeft verweerster klager dan ook niet (bewust) misleid en valt verweerster op dat punt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Aan een verdere beoordeling van het klachtonderdeel (tot inkeer moeten komen) komt het hof dan ook niet toe.
5.17 De beroepsgrond slaagt niet. Klachtonderdeel e) is terecht door de raad niet geheel gegrond verklaard.
maatregel
5.18 Klager heeft in beroep ook gronden gericht tegen de motivering en de hoogte van de maatregel. Hij heeft erop gewezen dat verweerster meerdere malen (op 16 en 19 augustus 2016) haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden, terwijl de raad slechts spreekt over (één) schending van de geheimhoudingsplicht. Daarnaast heeft de raad ten onrechte rekening gehouden met verzachtende omstandigheden aan de zijde van verweerster.
5.19 Het hof stelt voorop dat klager in beroep geen gronden kan richten tegen de hoogte van de maatregel naar aanleiding van de gegrond bevonden klachtonderdelen. De (hoogte van een op te leggen) maatregel staat ter vrije beoordeling van het hof. In zoverre is klager in zijn beroep tegen de hoogte van de maatregel dan ook niet-ontvankelijk.
5.20 In hoger beroep zijn naast de reeds door de raad gegrond verklaarde klachtonderdelen, ook de klachtonderdelen b) en f) geheel gegrond bevonden. Die zien op het niet verstrekken van de e-mail van 16 augustus 2016.
5.21 Vast staat dat verweerster de kernwaarde vertrouwelijkheid heeft geschonden door de rechtsbijstandsverzekeraar per e-mail van 16 augustus 2016 en nadien nog in het telefoongesprek van 19 augustus 2016 in te lichten over de reden van de vertrouwensbreuk. Daarbij heeft zij ook verzuimd om aan klager een afschrift van de e-mail van 16 augustus 2016 te verstrekken. De raad heeft bij de hoogte van de maatregel rekening gehouden met het feit dat verweerster nog maar een half jaar advocaat was en dat er spanning in de cliëntrelatie was ontstaan. Gelet op de fase van haar loopbaan kan haar het verwijt minder zwaar worden aangerekend. Daarbij heeft de raad ook meegewogen dat er verder geen tuchtklachten tegen haar zijn ingediend.
5.22 Hoewel het schenden van de kernwaarde vertrouwelijkheid in beginsel laakbaar is, ziet het hof in dit geval geen reden om af wijken van de door de raad opgelegde maatregel. Verweerster was nog onervaren, wilde kennelijk haar ervaringen met klager delen met haar opdrachtgever en was zich er niet van bewust dat die informatie ook onder haar geheimhoudingsplicht viel. Niet is gebleken dat zij over de inhoud van de zaak met de rechtsbijstandsverzekeraar heeft gesproken. Verder heeft hof in aanmerking genomen dat er tot heden geen klachten zijn ingediend tegen verweerster, zij inziet dat zij anders had moeten handelen en de procedures op kantoor zijn aangepast.
slotsom
5.23 Nu alleen de beroepsgrond slaagt voor zover de raad de klachtonderdelen b en f niet geheel gegrond heeft verklaard, dient de beslissing op dat punt te worden vernietigd. Voor het overige zal het hof de beslissing van de raad bekrachtigen.
proceskosten
5.24 De raad heeft overwogen dat verweerster klager had moeten inlichten over de inhoud van de e-mail van 16 augustus 2016. maar dat deze mail als zodanig niet in afschrift aan klager verstrekt had hoeven te worden. Dat het hof daar anders tegenaan kijkt en in zoverre deze beroepsgrond slaagt, is in het licht van de gehele klacht van ondergeschikt belang. Hierin ziet het hof aanleiding om in hoger beroep een proceskostenveroordeling achterwege te laten.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel d);
6.2 verklaart klager niet ontvankelijk in zijn beroep voor zover gericht tegen de opgelegde maatregel;
6.3 vernietigt de beslissing van 12 oktober 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 20-362/A/A voor zover de klachtonderdelen b) en f) gedeeltelijk ongegrond zijn verklaard;
en doet opnieuw recht:
6.4 verklaart de klachtonderdelen b) en f) gegrond;
6.5 bekrachtigt voor het overige de beslissing van 12 oktober 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 20-362/A/A;
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.A.H. Zegers, A.J. Louter, R. Verkijk en P.J.G. van der Boom leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 23 augustus 2021.