Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:194
Zaaknummer
21-595/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de advocaat in zijn hoedanigheid van deken is kennelijk ongegrond. Dat verweerder het verzoek van klager om de benaming woekerpolis te vervangen voor “levensverzekering met een vastgesteld eindkapitaal” niet heeft gehonoreerd, maakt onder de gegeven omstandigheden niet dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 augustus 2021
in de zaak 21-595/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 13 juli 2021 met kenmerk 1260233/EJH/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7, alsmede van de nagezonden e-mail van klager van 26 juli 2021. Op 27 juli 2021 heeft klager nog een bestand met twee geluidopnamen gestuurd. In een telefoongesprek met klager op 10 augustus 2021 is hem meegedeeld dat het niet lukte om de geluidopnamen af te spelen. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de in dat gesprek geboden gelegenheid om een bestand te sturen met geluidopnamen die wel kunnen worden afgespeeld. De voorzitter van de raad heeft daarom het bestand met de geluidopnamen geweigerd op grond van artikel 3, sub e, van het e-mailreglement tuchtcolleges advocatuur.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder is de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel.
1.2 Klager had een geschil met een bank over een verzekeringsproduct en werd daarin laatstelijk bijgestaan door mr. B. In oktober 2019 heeft klager bij verweerder een klacht ingediend over mr. B. Ook heeft hij een klacht ingediend over mr. K. in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris van het kantoor D H Advocaten waar mr. B. werkzaam was en tegen dit kantoor. Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken deze klachten in onderzoek genomen.
1.3 Bij brief van 4 mei 2020 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat mr. B. een verwijt kan worden gemaakt. In de brief staat dat de kern van de zaak een geschil is met de bank in verband met een vermeende woekerpolis. Verweerder heeft de klacht doorgestuurd naar de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. De klacht is bij voorzittersbeslissing van 28 september 2020, ECLI:NL:TADRARL:2020:312, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 17 mei 2021, ECLI:NL:TADRARL:2021:128 heeft de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden het daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard.
1.4 Bij brief van 22 juni 2020 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat mr. K. een verwijt kan worden gemaakt in zijn optreden als klachtenfunctionaris van zijn kantoor. Voor zover de klacht was gericht tegen het kantoor van mr. K. heeft verweerder als zijn standpunt aangegeven dat de klacht in zoverre niet ontvankelijk is. Ook in deze brief staat dat de kern van de zaak een geschil is met de bank in verband met een vermeende woekerpolis. Klager heeft op 22 en 24 juni 2020 gereageerd op de brief van verweerder van 22 juni 2020. Hierin heeft klager vermeld dat de benaming woekerpolis niet klopt, aangezien sprake was van een levensverzekering met een vastgesteld eindkapitaal.
1.5 Omdat mr. K. advocaat-lid is van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline bij beslissing van 21 juli 2020 onze raad aangewezen om de klacht tegen mr. K. en het kantoor van mr. K. in behandeling te nemen. Bij beslissing van 7 september 2020, ECLI:NL:TADRAMS:2020:192, heeft een plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht, voor zover gericht tegen mr. K., kennelijk ongegrond verklaard en, voor zover gericht tegen het kantoor van mr. K., kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Bij beslissing van 15 februari 2021, ECLI:NL:TADRAMS:2021:37, heeft de raad het daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard. Bij beslissing van 12 april 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:164, heeft het Hof van Discipline het tegen de beslissing van 15 februari 2021 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.6 Bij e-mail van 5 augustus 2020 heeft klager het Hof van Discipline verzocht om zijn klacht tegen verweerder in behandeling te nemen.
1.7 Bij beslissing van 17 september 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline voor het onderzoek van de klacht van klager tegen verweerder de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam aangewezen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft de feiten in de klachtzaak tegen D H Advocaten onjuist weergegeven.
b) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling en vriendjespolitiek.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat verweerder ten aanzien van de door klager verweten gedragingen niet is opgetreden in de hoedanigheid van advocaat, maar in de hoedanigheid van deken. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2 Ter beoordeling staat derhalve of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
De klachtonderdelen a) en b) lenen zich gelet op hun samenhang voor gezamenlijke behandeling
4.3 Klager heeft toegelicht dat verweerder in de klachtzaken tegen mr. B., mr. K. en het kantoor van mr. K. ten onrechte de benaming woekerpolis heeft gebruikt, in plaats van de aanduiding “levensverzekering met een vastgesteld eindkapitaal”. Klager heeft verweerder hierop aangesproken, maar verweerder heeft de benaming niet willen aanpassen. Dat de raad kennis heeft kunnen nemen van de reacties van klager van 22 en 24 juni 2020, waarin hij heeft vermeld dat de benaming woekerpolis onjuist is, doet niet ter zake. Verweerder heeft hem medegedeeld dat de feitelijke benaming van het product minder relevant is in de behandeling van de klacht en is daarmee op de stoel van raad gaan zitten. Door het gebruik van de benaming woekerpolis in plaats van “levensverzekering met een vastgesteld eindkapitaal” heeft verweerder de raad op het verkeerde been gezet. Verweerder behoort als deken zijn taken onafhankelijk uit te voeren en een zo goed mogelijk feitenrelaas te geven, en niet zijn persoonlijke mening. Met zijn weigering om de benaming woekerpolis te vervangen door “levensverzekering met een vastgesteld eindkapitaal” heeft verweerder partij gekozen voor mr. K., hetgeen riekt naar belangenverstrengeling en vriendjespolitiek, nu mr. K. lid is van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, aldus klager.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat verweerder de reacties van klager van 22 en 24 juni 2020 heeft toegevoegd aan het dossier. Hierdoor is de voorzitter van de raad die op de klacht van klager tegen K. en het kantoor van K. heeft beslist voorafgaand aan zijn beslissing geïnformeerd over de discussie ten aanzien van het gebruik van de benaming woekerpolis. Reeds gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder door het gebruik van de benaming woekerpolis de voorzitter in die klachtzaak op het verkeerde been heeft gezet. De voorzitter ziet evenmin grond voor het oordeel dat verweerder met zijn opmerking dat de feitelijke benaming van het verzekeringsproduct minder relevant is in de behandeling van de klacht, op de stoel van de raad is gaan zitten. De voorzitter ziet niet in waarom verweerder die opmerking niet zou hebben mogen maken. De omstandigheid dat verweerder heeft geweigerd de benaming woekerpolis te wijzigen, betekent niet dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en/of vriendjespolitiek. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de omstandigheid dat mr. K. deel uitmaakt van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden en verweerder deken is van de Orde van Advocaten van het arrondissement Overijssel dat hieronder valt, bij die weigering een rol heeft gespeeld. De voorzitter concludeert daarom dat verweerder met zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur niet heeft geschaad. De klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 augustus 2021