Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-07-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:175
Zaaknummer
21-165
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van het slachtoffer van de zoon van klagers in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerster heeft bij de rechtbank niet in strijd met de waarheid verklaard en wat de overige klachtonderdelen betreft lopen de lezingen van partijen over hetgeen is voorgevallen uiteen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 juli 2021
in de zaak 21-165/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
klaagster
hierna samen: klagers
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 19 februari 2021 met kenmerk Z 1232352/MV/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster is de advocaat van de benadeelde partij in de strafzaak tegen de zoon van klagers.
1.2 Op 5 juni 2020 heeft de zitting bij de rechtbank plaatsgevonden, waarbij klagers ook aanwezig waren. Op de zitting heeft verweerster de vordering benadeelde partij toegelicht. In de schadeonderbouwing van de vordering heeft verweerster onder meer geschreven:
“Daarnaast heeft [de cliënt van verweerster] psychische schade opgelopen en deze wordt bevestigd door GZ psycholoog (…) d.d. 30 maart 2020, productie 1. Zij diagnosticeert een PTSS na slachtoffer te zijn geweest van een steekpartij en hij heeft daarvoor 4 behandelsessies ondergaan.”1.3 In de door verweerster genoemde brief van 30 maart 2020 heeft de GZ-psycholoog onder meer geschreven:
“Een diagnostische screening leverde het klinische beeld op van een Posttraumatische stressstoornis en een aanpassingsstoornis met een angst na slachtoffer te zijn geweest van een steekpartij, bij een 15 jarige jongen met een blanco voorgeschiedenis op het gebied van psychotherapie of andere psychologische hulpverlening.Uw zoon is behandeld met een emdr therapie in combinatie met cognitieve therapie.”
1.4 Bij vonnis van 19 juni 2020 heeft de rechtbank de zoon van klagers veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van een maand wegens bedreiging en poging tot doodslag van de cliënt van verweerster en de vordering van de cliënt van verweerster gedeeltelijk toegewezen. In r.o. 7.3 van het vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“Verdachte heeft door zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [de cliënt van verweerster] en het is evident dat een dergelijk feit een grote en langdurige impact heeft op hem, hetgeen ook blijkt uit de door de psycholoog bij [de cliënt van verweerster] vastgestelde posttraumatische stressstoornis en de daarvoor gevolgde EMDR-therapie.”1.5 Op 18 augustus 2020 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Op 20 oktober 2020 hebben klagers de klacht over verweerster aangevuld.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft zowel in haar schadeonderbouwing als op de zitting bij de rechtbank in strijd met de waarheid verklaard dat haar cliënt gediagnosticeerd is met een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS). Dit is in strijd met gedragsregel 8.
b) Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan ongepast gedrag door te weigeren op verzoek van klaagster en de zoon een stap aan de kant te gaan. Dit is in strijd met gedragsregel 1 lid 4.
c) Verweerster heeft meermaals blikken van verstandhouding met een van de rechters uitgewisseld, als gevolg waarvan klagers zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat verweerster over de desbetreffende zaak heeft gesproken met de rechter. Dit is in strijd met gedragsregel 21.
d) Verweerster geeft met een van de leden van de rechtbank een cursus.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert tegen de klacht verweer.
4 BEOORDELING
4.1 Bij de beoordeling staat voorop dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Klagers verwijten verweerster allereerst dat zij in de schadeonderbouwing en op de zitting bij de rechtbank in strijd met de waarheid heeft verklaard dat haar cliënt gediagnosticeerd is met PTSS. Er is geen sprake van een diagnose, maar van een klinisch beeld, aldus klagers.
4.3 Verweerster voert aan dat als een GZ-psycholoog vaststelt dat sprake is van een PTSS en een aanpassingsstoornis op grond waarvan een behandeling wordt voorgeschreven, zoals in dit geval is gebeurd, dit voldoet aan de definitie van diagnose.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of klagers ontvankelijk zijn in hun klacht omdat zij zelf geen partij zijn in de strafzaak tegen hun zoon en niet is gebleken dat zij de klacht als wettelijk vertegenwoordigers van hun zoon hebben ingediend, is de voorzitter van oordeel dat het verweerster niet tuchtrechtelijk valt te verwijten dat zij heeft verklaard dat haar cliënt gediagnosticeerd is met PTSS. Uit de brief van de GZ-psycholoog van 30 maart 2020 volgt dat bij de cliënt van verweerster sprake is van het klinische beeld van een PTSS op grond waarvan een behandeling is voorgeschreven. Dat de GZ-psycholoog niet het woord diagnose heeft gebruikt maar spreekt over een klinisch beeld betekent niet dat er geen sprake is van een PTSS. Overigens heeft ook de rechtbank in het vonnis van 19 juni 2020 overwogen dat een PTSS is vastgesteld bij de cliënt van verweerster. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.5 In klachtonderdeel b) verwijten klagers verweerster dat zij heeft geweigerd aan de kant te gaan toen klaagster en de zoon haar vroegen afstand te houden toen zij naar het toilet wilden.
4.6 Verweerster voert aan dat zij zichzelf en de door klagers beschreven situatie geenszins herkent.
4.7 De voorzitter overweegt als volgt. Partijen hebben een verschillende kijk op hetgeen op 5 juni 2020 tussen hen is voorgevallen. Tegenover de stelling van klagers staat de ontkenning daarvan door verweerster. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat is hier niet het geval. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdelen c) en d)
4.8 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.9 Klagers verwijten verweerster dat zij meermaals blikken van verstandhoudingen met een van de rechters heeft uitgewisseld, als gevolg waarvan klagers zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat verweerster over de desbetreffende zaak heeft gesproken met de rechter, alsmede dat verweerster met een van de leden van de rechtbank een cursus geeft.
4.10 Verweerster voert aan dat het haar vooraf niet bekend was welke rechters de zaak zouden behandelen. Er is dan ook geen enkele sprake geweest van wat voor overleg vooraf dan ook. Verweerster is al langere tijd advocaat en daardoor herkent zij rechters, officieren en advocaten. Zij zal de rechtbank vast vriendelijk hebben toegeknikt maar niet op de wijze zoals verwoord door klagers. Verweerster geeft voorts met een van de rechters les aan advocaten. Daaruit kan echter niet de conclusie worden getrokken dat sprake zou zijn van belangenverstrengeling of van enige afhankelijkheid, aldus verweerster.
4.11 De voorzitter overweegt als volgt. Ook hier lopen de lezingen van partijen over de inhoud van de klacht uiteen. Voor zover verweerster meermaals blikken van verstandhoudingen met een van de rechters heeft uitgewisseld, hetgeen verweerster betwist, betekent dit nog niet dat verweerster over de desbetreffende zaak heeft gesproken met die rechter. Dat hebben klagers tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster niet onderbouwd. Dat verweerster met een van de rechters een cursus geeft valt haar evenmin tuchtrechtelijk te verwijten. Ook geeft dat enkele feit geen ondersteuning aan de klacht dat eerder over de zaak zou zijn gesproken. Klachtonderdelen c) en d) zijn eveneens kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 12 juli 2021