Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2021:134
Zaaknummer
210018
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Wederzijds hoger beroep. Het hof deelt het oordeel van de raad dat het verweerder vrijstond de toevoegingen zonder voorafgaand overleg met zijn client te declareren. De raad heeft dit klachtonderdeel terecht ongegrond verklaard. Het hoger beroep van verweerder richt zich op de opgelegde maatregel. Het hof oordeelt dat verweerder aanmerkelijk onzorgvuldig heeft gehandeld door het door klager opgestelde persoonlijke verslag integraal over te nemen in een processtuk en dit vervolgens zonder voorafgaand overleg in te dienen. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij het verslag niet zonder het zorgvuldig door te nemen en te redigeren zou indienen. Bekrachtiging beslissing raad. Berisping en proceskostenveroordeling.
Uitspraak
BESLISSING
van 20 augustus 2021
in de zaak 210018
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 7 december 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 19-275/DH/DH). In deze beslissing is klachtonderdeel b) gegrond verklaard en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verweerder is veroordeeld in de betaling van het griffierecht.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:192 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Zowel klager als verweerder hebben beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hoger beroepschrift van zowel klager als verweerder is op 6 januari 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- een brief van klager van 11 januari 2021;
- het verweerschrift van 5 maart 2021;
- twee brieven van klager van 21 mei 2021.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 31 mei 2021. Daar zijn klager, vergezeld van zijn echtgenote, en verweerder met zijn gemachtigde, mr. I.F. Schouwink, verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat, met een enkele toevoeging, om de volgende feiten.
3.2 In april 2016 heeft klager verweerder verzocht om op toevoegingsbasis zijn belangen te behartigen in twee verschillende beroepsprocedures tegen de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).
3.3 Verweerder heeft de zaken van klager aangenomen en daarvoor twee toevoegingen aangevraagd en gekregen. De eigen bijdrage is voor beide zaken vastgesteld op € 143,-.
3.4 Verweerder heeft in beide procedures tijdig beroep ingesteld op nader aan te voeren gronden en heeft de gronden op 12 en 19 juli 2016 aangevuld.
3.5 Op verzoek van verweerder heeft klager een uitgebreid verslag opgesteld en aan verweerder gezonden. Na ontvangst van dit verslag heeft verweerder klager verzocht om het opnieuw aan te leveren als Word-bestand. Klager heeft aan dat verzoek gehoor gegeven.
3.6 Verweerder heeft het verslag van klager integraal overgenomen in zijn “nadere reactie op het verweerschrift” en dat zonder overleg met klager op 7 november 2016 toegezonden aan de SVB en de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB). Aan klager is na indiening een kopie van de nadere reactie gezonden en eerst toen heeft hij gezien dat zijn tekst, zonder enige vorm van redactie, door verweerder in de procedure is gebracht..
3.7 Klager heeft op 8 november 2016 zijn ongenoegen over deze gang van zaken bij verweerder geuit.
3.8 Klager heeft de relatie met verweerder beëindigd en hem medegedeeld op zoek te gaan naar een andere advocaat en eventueel zelf de zitting bij de CRvB te zullen bijwonen, waarna verweerder de toevoegingen heeft gedeclareerd.
3.9 Klager heeft zich voor de verdere behartiging van zijn belangen tot een andere advocaat gewend, maar die advocaat heeft uiteindelijk afgezien van bijstand aan klager.
3.10 Op 28 maart 2018 heeft klager een klacht ingediend over verweerder.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) (...);
b) het door klager opgestelde verslag integraal heeft overgenomen in zijn processtukken en deze zonder overleg heeft ingediend, waardoor uiterst gevoelige persoonlijke informatie over klager en zijn familie naar buiten is gekomen en de in het verslag opgenomen persoonlijke opmerkingen van klager aan verweerder onbedoeld ter kennis zijn gekomen van de wederpartij en de bestuursrechter;
c) zonder overleg met klager de toevoeging heeft laten omzetten in een adviestoevoeging (waaraan een lagere eigen bijdrage is verbonden) en deze direct heeft gedeclareerd, waarbij hij heeft verzuimd het door klager teveel betaalde bedrag ter zake de eigen bijdrage te restitueren.
5 BEOORDELING
overwegingen raad
5.1 De raad heeft klachtonderdeel b) gegrond verklaard en daartoe – kort samengevat – overwogen dat het op de weg van verweerder had gelegen het verslag van klager grondig door te nemen en te ontdoen van onnodige, emotionele en persoonlijke toevoegingen, alvorens dat onderdeel te laten uitmaken van het ingediende processtuk. Verweerder heeft daarbij het ingediende stuk niet op voorhand ter goedkeuring aan klager voorgelegd.
5.2 De raad heeft klachtonderdeel c) ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat klager aan verweerder te kennen had gegeven geen gebruik meer te willen maken van zijn diensten. De werkzaamheden van verweerder voor klager waren daarmee tot een einde waren gekomen en verweerder was daarom gerechtigd de toevoegingen te declareren. Het was weliswaar zorgvuldiger geweest om daarmee te wachten voor het geval zich nog een opvolgend advocaat zou melden, maar tuchtrechtelijk verwijtbaar is dit volgens de raad niet. De raad wijst er daarbij op dat geen omzetting van de toevoegingen heeft plaatsgevonden. Doordat is gedeclareerd voordat een zitting is bijgewoond of een einduitspraak is gedaan, is het gevolg dat de toevoeging als adviestoevoeging wordt aangemerkt. Alleen bij omzetting naar een Lichte Advies Toevoeging (LAT) vindt bijstelling van de eigen bijdrage plaats.
beroepsgronden
5.3 Het beroep van verweerder richt zich op de opgelegde maatregel. Hij wijst er in dit verband op dat zijn handelen weliswaar knullig is geweest, maar dat dit onvoldoende is hem de maatregel van berisping op te leggen. Verweerder benadrukt verder dat hij op meerdere momenten zijn excuses aan klager heeft aangeboden. Verweerder wijst er verder op dat hij buiten zijn schuld niet bij de behandeling van de zaak bij de raad aanwezig heeft kunnen zijn. Daardoor heeft hij bij de raad niet het woord kunnen voeren. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat daarom volgens verweerder geen aanleiding.
5.4 Het beroep van klager richt zich op de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel c). Naar het oordeel van klager is dit klachtonderdeel ten onrechte ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij – kort samengevat en voor zover bij de beoordeling relevant – aangevoerd dat verweerder hem niet kenbaar heeft gemaakt dat hij de toevoegingen zou declareren. Klager wist daardoor niet dat dit was gebeurd en was in de veronderstelling dat hij nog steeds over de toevoegingen kon beschikken. Hierdoor heeft hij de opvolgend advocaat niet tijdig kunnen informeren dat de toevoegingen reeds waren gedeclareerd. Dit heeft meegewogen bij de beslissing van de opvolgend advocaat de zaak niet in behandeling te nemen. Klager heeft daardoor nadeel ondervonden van de omstandigheid dat de toevoegingen reeds waren gedeclareerd. Klager wijst erop dat blijkens een beslissing van de Raad van Discipline Leeuwarden van 17 juli 2001 de advocaat met zijn cliënt moet overleggen voordat hij overgaat tot een verzoek aan de Raad voor Rechtsbijstand tot beëindiging of intrekking van de toevoeging. Verder wijst klager erop dat blijkens instructies van de Raad voor Rechtsbijstand in het geval een zaak wordt overgenomen, zoals in het onderhavige geval, een wachttermijn van drie maanden moet worden aangehouden voordat de toevoeging mag worden gedeclareerd. Verweerder heeft in strijd met deze regels gehandeld.
verweer in beroep
5.5 Verweerder heeft voor zijn verweer ten aanzien van klachtonderdeel c) verwezen naar hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd.
klachtonderdeel c)
5.6 Het hof deelt het oordeel van de raad dat verweerder gerechtigd was de toevoegingen te declareren. Dit stond verweerder vrij omdat klager aan verweerder te kennen had gegeven geen gebruik meer te willen maken van zijn diensten. De werkzaamheden van verweerder voor klager waren daarmee tot een einde gekomen. Hetgeen klager in dit verband in hoger beroep naar voren heeft gebracht, doet aan dit oordeel niet af. Klager doet immers een beroep op jurisprudentie die betrekking heeft op het beëindigen dan wel intrekken van de toevoeging. Het gaat in die gevallen om wijzigingen die rechtstreeks gevolg hebben voor de cliënt, namelijk omdat de cliënt in die gevallen niet nogmaals voor dezelfde zaak voor een toevoeging in aanmerking zal kunnen komen. In de onderhavige zaak betreft het echter de declaraties van de toevoegingen als advies toevoegingen. Deze declaraties staan er niet aan in de weg dat deze toevoegingen op een later moment – ten aanzien van dezelfde zaken en dezelfde procedures – alsnog zouden kunnen worden heropend. Verweerder mocht daarom de toevoegingen zonder voorafgaand overleg met zijn cliënt declareren.
5.7 Hetgeen klager aanvullend over de instructie van de Raad voor Rechtsbijstand om een termijn van drie maanden in acht te nemen voordat tot declaratie kan worden overgegaan, doet evenmin af aan de bevoegdheid van verweerder om tot declaratie over te gaan. Het hof wijst er in dit verband op dat deze wachttermijn geldt voor het geval de toevoeging tussentijds wordt beëindigd, als bedoeld in artikel 33 Wet op de rechtsbijstand. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake geweest, aangezien de toevoegingen niet zijn beëindigd, maar zijn gedeclareerd als adviestoevoegingen. Het hof overweegt daarnaast dat deze wachttermijn een instructie van de Raad voor Rechtsbijstand aan de advocaat betreft, waarvan een eventuele schending niet reeds op zichzelf meebrengt dat daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn gehandeld.
5.8 Gelet op het voorgaande falen de door klager aangevoerde beroepsonderdelen. De raad heeft klachtonderdeel c) terecht ongegrond verklaard.
maatregel
5.9 Verweerder heeft aanmerkelijk onzorgvuldig gehandeld door het door klager opgestelde persoonlijke verslag integraal over te nemen in een processtuk en dit vervolgens zonder voorafgaand overleg in te dienen. Juist omdat verweerder nadrukkelijk bekend was met de gevoeligheid van de kwestie waarop het stuk betrekking had en klager in het verslag zelfs nadrukkelijk heeft aangegeven dat er informatie staat die niet voor de tegenpartij is bestemd, mocht van hem worden verwacht dat hij het verslag niet zonder het zorgvuldig door te nemen en te redigeren zou indienen. Reeds bij eerste lezing had verweerder kunnen en moeten inzien dat het integraal overnemen van de tekst van eiser onwenselijk en zelfs ongepast was. Verweerder ziet dit ook in en heeft, onder meer ter zitting in hoger beroep, zijn excuses aan klager aangeboden. Gelet op de ernst van dit handelen alsmede het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, dat van nog betrekkelijk recente datum een tweetal schorsingen omvat, acht het hof echter, net als de raad, de maatregel van berisping geboden.
proceskosten
5.10 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat
5.11 In hetgeen verweerder heeft aangevoerd omtrent zijn verhindering bij de zitting van de raad aanwezig te zijn, ziet het hof geen aanleiding een proceskostenveroordeling voor de behandeling in hoger beroep achterwege te laten.
5.12 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
5.13 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 7 december 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 19-275/DH/DH;
6.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
6.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. B. Stapert en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
20 augustus 2021.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 20 augustus 2021.