Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-06-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:174
Zaaknummer
21-142
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over voormalig advocaat. Klachtonderdeel 1 over verweerders reactie op klagers aansprakelijkstelling is kennelijk ongegrond omdat verweerder de aansprakelijkstelling heeft doorgeleid aan diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die de kwestie heeft beoordeeld. Een tuchtrechtelijke verplichting tot het bekend maken van de naam van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar kan voorts gelet op de recente tuchtrechtspraak niet worden aangenomen. Klachtonderdeel 2 over datalek onbegrijpelijk en om die reden kennelijk niet-ontvankelijk. De klachtonderdelen 3 en 4 zien op verweerders optreden in 2000 en moeten met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk worden verklaard.
Uitspraak
Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 juni 2021
in de zaak 21-142/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel 11 februari 2021 met kenmerk 1270651 door de raad ontvangen op 11 februari 2021, van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, en van de nagekomen e-mail met bijlagen van klagers gemachtigde aan de raad d.d. 18 februari 2021.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager was rond het jaar 2000 medevennoot van [naam bedrijf]. Verweerder heeft voorafgaand aan de vuurwerkramp op 13 mei 2000 werkzaamheden verricht ten behoeve van [naam bedrijf]. Na 13 mei 2000 heeft verweerder geen werkzaamheden meer verricht ten behoeve van [naam bedrijf].
1.2 Op 27 juli 2015 heeft klagers gemachtigde namens klager een klacht ingediend tegen verweerder. De plaatsvervangend voorzitter van de raad heeft bij beslissing d.d. 30 maart 2016 (kenmerk 16-183) de klacht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. Het verzet van klager is bij beslissing van de raad d.d. 23 december 2016 (kenmerk 16-183) ongegrond verklaard. Bij beslissing van 24 januari 2017 (kenmerk 170023) heeft de voorzitter van het hof van discipline het hoger beroep van klager tegen voornoemde verzetbeslissing afgewezen. Tegen deze beslissing heeft klagers gemachtigde namens klager verzet ingesteld. Bij beslissing d.d. 28 augustus 2017 (kenmerk 170023) heeft het Hof van Discipline het verzet ongegrond verklaard.
1.3 Klagers gemachtigde heeft verweerder bij brief d.d. 10 januari 2018 aansprakelijk gesteld voor schade die volgens klager is ontstaan als gevolg van het verzuim van verweerder om na 13 mei 2000 met klager contact op te nemen. In deze brief heeft klagers gemachtigde verweerder verzocht om de naam van diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar bekend te maken. Bij brief d.d. 16 oktober 2019 heeft klagers gemachtigde een rappel aan verweerder gestuurd.
1.4 Bij brief d.d. 31 oktober 2019 heeft verweerder klagers gemachtigde bericht dat hij de aansprakelijkstelling heeft doorgeleid aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die aansprakelijkheid heeft afgewezen. Verweerder heeft voorts aan klagers gemachtigde medegedeeld dat hij niet verplicht is om de naam van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te noemen.
1.5 Op 13 december 2019 heeft klagers gemachtigde verweerder verzocht om meer duidelijkheid te verschaffen. Verweerder heeft niet op deze brief gereageerd.
1.6 Bij brief d.d. 26 februari 2020 heeft klagers gemachtigde aan verweerder medegedeeld dat in het uitblijven van een reactie aanleiding werd gezien om verweerder in rechte te betrekken.
1.7 Klagers gemachtigde heeft bij brief d.d. 27 februari 2020 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.8 Bij brief d.d. 16 maart 2020 heeft verweerder klagers gemachtigde bericht dat hij en zijn kantoor iedere aansprakelijkheid afwijzen en dat hij klagers gemachtigde niet meer duidelijkheid kan verschaffen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
1. Verweerder heeft geweigerd de naam van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te noemen;
2. Het datalek is niet gemeld bij de Autoriteit persoonsgegevens;
3. Verweerder heeft in het jaar 2000 de heer [H.] bijgestaan, zijnde een concurrent van klager;
4. Niet is gebleken dat verweerder de wetenschap die hij in het jaar 2000 had, heeft gedeeld met de commissie Oosting en andere autoriteiten.
3 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Klachtonderdeel 1
Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder adequaat gereageerd op klagers aansprakelijkstelling. Als niet weersproken staat vast dat verweerder de aansprakelijkstelling heeft doorgeleid aan diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die de kwestie heeft beoordeeld. Een tuchtrechtelijke verplichting tot het bekend maken van de naam van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar kan voorts gelet op de recente tuchtrechtspraak niet worden aangenomen. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop hij op klagers aansprakelijkstelling heeft gereageerd. Klachtonderdeel 1 is derhalve kennelijk ongegrond.
4.2 Klachtonderdeel 2
Klager verwijt verweerder dat “het datalek niet is gemeld bij de Autoriteit persoonsgegevens”. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager dit klachtonderdeel volstrekt onvoldoende onderbouwd en toegelicht. De voorzitter overweegt, dat voor iedere klacht geldt, dat het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft duidelijk en concreet moet worden omschreven; dit volgt uit artikel 46 Advocatenwet. Dit klachtonderdeel voldoet niet aan die eisen en dient daarom kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.3 Klachtonderdelen 3 en 4
De klachtonderdelen 3 en 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De voorzitter stelt vast dat de klachtonderdelen 3 en 4 zien op vermeend handelen of nalaten van verweerder in het jaar 2000.
4.4 De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
4.5 Klager heeft zich op 27 februari 2020, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klagers gemachtigde niet aannemelijk gemaakt dat klager niet eerder dan op 27 februari 2020 heeft kunnen klagen. De voorzitter zal de klachtonderdelen 3 en 4 dan ook met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel 1 met toepassing van artikel met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel 2 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- de klachtonderdelen 3 en 4 met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 21 juni 2021