Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:161
Zaaknummer
21-445/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening. Klacht over het informeren van klaagstergegrond, nu schriftelijke vastlegging ontbreekt. Klacht voor het overige ongegrond, nu een en ander niet kan worden vastgesteld. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 augustus 2021 in de zaak 21-445/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. W.G. ten Have
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 mei 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2021/35 cij/gh van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 juli 2021. Daarbij waren aanwezig [dhr. A] namens klaagster, vergezeld van [dhr. W] als gemachtigde, en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 37.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 [Dhr. A] is bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster.
2.3 Klaagster heeft van mevrouw H. een bedrijfsruimte gehuurd.
2.4 In december 2019 heeft klaagster zich tot verweerder gewend voor advies.
2.5 Bij e-mail van 11 december 2019 heeft verweerder aan klaagster een opdrachtbevestiging gezonden. Daarbij heeft hij een voorschotnota van € 1.500,- ex btw gevoegd.
2.6 Klaagster heeft een bedrag van € 1.500,- contant aan verweerder voldaan. De daarover verschuldigde btw-bedrag van € 315,- heeft zij per bank overgemaakt.
2.7 De advocaat van de verhuurster heeft klaagster gesommeerd tot betaling van € 22.000,- inzake achterstallige huur en tot toezending van de vereiste vergunning voor het beschikbaar stellen van het gehuurde voor shisha-gebruik. Klaagster heeft niet binnen de gestelde termijn van een week aan deze sommaties voldaan.
2.8 Op 21 januari 2020 heeft de verhuurster aan klaagster een kort geding aangekondigd.
2.9 Bij exploot van 5 februari 2020 is klaagster in kort geding gedagvaard tegen 11 februari 2020.
2.10 Op 11 februari 2020 heeft de zitting in kort geding plaatsgevonden. Klaagster en verweerder zijn niet ter zitting verschenen.
2.11 Bij verstekvonnis van 18 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter het gevorderde toegewezen en klaagster onder meer veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis het gehuurde te ontruimen.
2.12 Het verstekvonnis is op 28 februari 2020 aan klaagster betekend. Daarbij is bevel gegeven tot ontruiming binnen veertien dagen na 28 februari 2020.
2.13 Klaagster heeft tegen het verstekvonnis geen verzet ingesteld.
2.14 Bij exploot van 3 april 2020 is aan klaagster de ontruiming van het gehuurde op 15 april 2020 aangezegd. Op die datum heeft de ontruiming plaatsgevonden. Er is geen executiegeschil gevoerd naar aanleiding van de aangezegde ontruiming.
2.15 Op 6 juni 2020 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij nauwelijks iets aan de zaak heeft gedaan, waarmee klaagster kennelijk bedoelt dat verweerder een door haar benoemde tegenvordering op de verhuurder niet heeft ingeroepen, geen verweer namens klaagster heeft gevoerd in de kort gedingprocedure en/of namens klaagster geen verzetprocedure of executiegeschil heeft geëntameerd. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij niet juist heeft gehandeld in verband met de mogelijke verkoop van de aandelen in haar vermogen en dat verweerder haar geen kwitantie voor de tweede en derde contante betaling heeft verstrekt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht betreft de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. De tuchtrechter heeft op grond van artikel 46 van de Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een client te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van de zaak en het informeren van de client daarover; de client dient er door de advocaat te worden gewezen op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dient de advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstanden of onzekerheid belangrijke informatie en financiële en andere afspraken schriftelijk aan de client te bevestigen.
5.2 Ten aanzien van de inhoudelijke kwaliteit van de dienstverlening door verweerder en de door hem verrichte inspanningen en gegeven adviezen geldt dat de raad op basis van de over en weer ingenomen en betwiste stellingen en de zich in het dossier bevindende stukken niet kan vaststellen dat deze niet aan de daaraan te stellen eisen hebben voldaan.
5.3 Waar het gaat om de door klaagster benoemde tegenvordering op de verhuurder, heeft verweerder gemotiveerd toegelicht dat adequate onderbouwing voor deze tegenvordering ontbrak terwijl de huurovereenkomst daarnaast het recht op verrekening uitsloot. Het beschikbare dossier biedt geen grondslag om vast te stellen dat verweerder niet tot deze beoordeling van de door klaagster benoemde tegenvordering had kunnen komen.
5.4 Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht waarom is besloten om geen verweer in het kort geding te voeren, namelijk omdat de oproepingstermijn niet in acht leek te zijn genomen, terwijl geen overtuigend materieel verweer tegen de vordering van de verhuurder te voeren was. Dat verweerder in redelijkheid niet hiertoe heeft kunnen komen, kan uit het beschikbare dossier niet worden opgemaakt.
5.5 Ook heeft verweerder gemotiveerd toegelicht waarom hij heeft geadviseerd dat het voeren van een verzetprocedure of executiegeschil geen reële kans van slagen had, meer in het bijzonder omdat er geen overtuigend materieel verweer tegen de vordering van de verhuurder te voeren was. Dat verweerder in redelijkheid niet tot dit advies heeft kunnen komen, kan uit het beschikbare dossier niet worden opgemaakt.
5.6 Het beschikbare dossier biedt verder geen basis om vast te stellen dat verweerder onjuist heeft gehandeld ter zake van de beoogde verkoop van de aandelen in het vermogen van klaagster. Er blijkt ook niet dat werkzaamheden ten behoeve van deze verkoop tot zijn taak behoorden.
5.7 Het beschikbare dossier bevat evenmin voldoende onderbouwing voor het verwijt dat verweerder geen kwitanties zou hebben verstrekt van aan hem gedane contante betalingen (anders dan de in r.o. 2.6 genoemde contante betaling van € 1.500,-). Verweerder heeft die (overige) contante betalingen als zodanig betwist en nu stukken dienaangaande ontbreken kan de raad niet vaststellen dat deze betalingen inderdaad zijn gedaan.
5.8 Of verweerder klaagster in voldoende mate heeft geïnformeerd over de goede en kwade kansen van de zaak en de mogelijke gevolgen van de gemaakte (processuele) keuzes ten aanzien van het niet verschijnen in de kort gedingprocedure, het niet instellen van verzet en/of het niet starten van een executiegeschil, kan de raad evenmin vaststellen aangezien een schriftelijke vastlegging daarvan ontbreekt. De enkele opmerking van verweerder in zijn e-mail van 9 april 2020 dat hij geen perspectief zag in een executiegeschil is in dat verband onvoldoende. In zoverre heeft verweerder niet voldaan aan de hiervoor genoemde, aan hem te stellen (zorgvuldigheids)eisen. Hij heeft dat ook met zoveel woorden erkend.
5.9 Nu uit het voorgaande volgt dat dat de dienstverlening door verweerder niet heeft voldaan aan de professionele standaard, zal de klacht gegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend, waaronder de aard en de ernst van de verweten gedragingen, en mede in aanmerking genomen het door verweerder ter zitting getoonde zelfinzicht, de door hem aangeboden excuses en het ontbreken van een tuchtrechtelijke verleden, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond op de in r.o. 5.8 genoemde grond en voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021.