Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-06-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:167
Zaaknummer
20-667
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. De klacht houdt in dat verweerder het geheimhoudingsbeding in de mediationovereenkomst heeft overtreden door zich in zijn beroepschrift te beroepen op uitlatingen die tijdens de mediation zijn gedaan. De raad kan niet vaststellen of verweerder in zijn beroepschrift meer heeft prijsgegeven van de mediationgesprekken dan was toegestaan op grond van de tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg nadere afspraak hierover en dus ook niet of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtvaar handelen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 7 juni 2021
in de zaak 20-667/AL/GL
naar aanleiding van de klacht van:
klager
klaagster
tezamen ook: klagers
over
verweerder
gemachtigde: mr. H.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 oktober 2019 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 19/130 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 april 2021. Daarbij waren klager, die tevens optrad als gemachtigde van klaagster, en verweerder, vergezeld door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster was werkzaam bij besloten vennootschap M. B.V. (hierna: M.). In verband met een arbeidsconflict heeft een mediation plaatsgevonden tussen klaagster en haar werkgever. Er is een mediationovereenkomst tussen M. en klaagster gesloten. In de overeenkomst is een geheimhoudingsbeding opgenomen, waarin is bepaald dat partijen geen mededelingen doen aan derden - waaronder begrepen rechters of arbiters - over het verloop van de mediation, de daar door de aanwezige personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij, mondeling of schriftelijk, direct of indirect, verstrekte informatie. Tevens is bepaald dat partijen zich verbinden om geen stukken aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – bekend te maken, te citeren, aan te halen, te parafraseren of zich daarop anderszins te beroepen, indien deze stukken door een bij de mediation betrokkene tijdens of in verband met de mediation zijn geopenbaard, getoond of anderszins bekendgemaakt.
2.3 De mediation heeft plaatsgevonden zonder aanwezigheid van advocaten. In het kader van de mediation hebben op 13 februari 2019 en 14 maart 2019 gesprekken plaatsgevonden. De mediation heeft niet tot overeenstemming tussen partijen geleid.
2.4 M. heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, verzocht om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. M. werd in deze procedure bijgestaan door verweerder en klaagster werd bijgestaan door klager.
2.5 De kantonrechter heeft bij beschikking van 8 augustus 2019 het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. In het proces-verbaal dat van de zitting op 20 juni 2019 bij de kantonrechter is opgemaakt is vermeld:
“Partijen geven aan dat zij ermee akkoord zijn dat alleen de conclusies van de mediation gedeeld worden op deze zitting.”2.6 M. heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter. Verweerder heeft op 27 september 2019 namens M. het beroepschrift ingediend.
2.7 Op 11 oktober 2019 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2.8 Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft in de beschikking van 13 januari 2020 onder meer het volgende overwogen:
“5.5 (…) In genoemd proces-verbaal is vervolgens vastgelegd dat partijen ermee akkoord zijn ‘dat alleen de conclusies van de mediation gedeeld worden op deze zitting’. Ondanks die afspraak heeft [M.] in haar beroepschrift (m.n. in randnummers 47 e.v). uitvoerig stelling genomen over de op 13 februari 2019 en 14 maart 2019 gevoerde mediationgesprekken. [Klaagster] heeft daartegen bezwaar gemaakt en gesteld dat [M.] daarmee de overeengekomen geheimhouding niet respecteert. Nu [M.]’ stellingname verder gaat dan waarmee [klaagster] op 20 juni 2019 akkoord is gegaan en die stellingen vooral lijken te zijn ingegeven om zichzelf te presenteren als tijdens de mediation redelijk en [klaagster] als onredelijk, komt dit in strijd met het doel en de strekking van de overeengekomen geheimhouding. Het hof zal dan ook geen acht slaan op wat inhoudelijk over genoemde mediationgesprekken is aangevoerd, anders dan dat die twee gesprekken niet tot een oplossing tussen partijen hebben geleid. “3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich in zijn beroepschrift te beroepen op uitlatingen die in het kader van de mediation zouden zijn gedaan. Klagers wijzen daartoe op de onderdelen van het beroepschrift met de randnummers 47, 49, 50, 52, 57, 83, 91 en 101. Verweerder heeft daarmee het geheimhoudingsbeding in de mediationovereenkomst overtreden. Klager heeft ter zitting bevestigd dat de klacht is beperkt tot hetgeen verweerder in hoger beroep in zijn beroepschrift heeft vermeld.
Toelichting
Klagers hebben erop gewezen dat tijdens de zitting van de kantonrechter geenszins tussen partijen is overeengekomen dat de vertrouwelijkheid van de mediation is opgeheven. Partijen hebben naar aanleiding van een vraag van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling uitsluitend ermee ingestemd dat de conclusies van de mediation ten tijde van die zitting met de rechter zouden worden gedeeld. Zo is het ook opgenomen in het van de zitting opgestelde proces-verbaal. Andere of aanvullende afspraken zijn niet gemaakt. Verweerder heeft dan ook de vertrouwelijkheid van de mediation geschonden door in zijn beroepschrift veel meer dan de conclusies voor het voetlicht te brengen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Verweerder heeft bevestigd dat tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg is gesproken over de mediation. Verweerder is zich zeer bewust van het feit dat mediation vertrouwelijk is en in beginsel behoort te blijven. Juist om die reden heeft verweerder zelf – toen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg de mediation aan de orde kwam – expliciet aan klagers gevraagd of zij akkoord waren met het feit dat partijen inhoudelijke mededelingen zouden doen over de gevoerde mediationgesprekken. Dit was voor klagers destijds zonder enige voorwaarde akkoord. Verweerder heeft vervolgens de griffier gevraagd in het proces-verbaal op te nemen dat partijen akkoord waren met het delen van hetgeen tijdens de mediationgesprekken is besproken. In het naderhand opgestelde proces-verbaal is vermeld dat partijen hebben afgesproken dat zij slechts de conclusies van de mediation zouden delen met de kantonrechter. Dit is echter een te beperkte weergave van de afspraak die partijen hebben gemaakt, want van een beperking tot de conclusies van de mediation was geen sprake. Uit het proces-verbaal blijkt ook dat beide partijen – op gelijke voet en in gelijke vrijheid – inhoudelijke mededelingen hebben gedaan over de gevoerde mediationgesprekken. Verweerder heeft er verder op gewezen dat hij in zijn beroepschrift geen andere informatie heeft gedeeld dan de informatie die partijen reeds – met elkaars nadrukkelijke instemming – tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg hebben gedeeld.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat vertrouwelijkheid van tijdens mediation gevoerde gesprekken van groot belang is voor het welslagen van een mediationtraject. De raad constateert dat dit door beide partijen wordt onderschreven. Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad met nadruk verklaard dat hij in zijn praktijk bij veel mediationtrajecten betrokken is en zich er daarom juist zeer bewust van is hoe belangrijk het is dat partijen kunnen vertrouwen op geheimhouding over en weer.
5.2 De raad stelt vast dat op enig moment tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg een uitzondering is gemaakt op de in de mediationovereenkomst afgesproken geheimhouding. De raad constateert voorts dat tussen partijen de meningen over de grenzen van de uitzondering op de eerdere afspraak sterk uiteenlopen. Verweerder meent dat tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg door partijen afstand is gedaan van de in de mediation overeengekomen geheimhouding. Klagers menen daarentegen dat de nadere afspraak inhield dat alleen de conclusies van de mediation met de rechter mocht worden gedeeld en alleen tijdens die zitting. Klager heeft tijdens de zitting van de raad gesteld dat de afspraak bij de kantonrechter om alleen de conclusies van de mediation – namelijk dat mediation niet tot een oplossing van het geschil had geleid - te delen, een handigheidje van hem is geweest om te voorkomen dat er werkelijk iets zou worden prijsgegeven over de gesprekken. Gelet op hetgeen klager blijkens bladzijde 5 van het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter zelf naar voren heeft gebracht, acht de raad een dergelijke uitleg van de nadere afspraak niet aannemelijk. Het is voor de raad echter op basis van de stukken en de verklaringen over en weer niet duidelijk geworden wat dan wel de exacte reikwijdte was van de nadere afspraak over de geheimhouding en of deze beperkt was tot de zitting van de kantonrechter. Tegen deze achtergrond kan de raad niet vaststellen of verweerder in zijn beroepschrift meer heeft prijsgegeven van de mediationgesprekken dan was toegestaan op grond van de nadere afspraak tussen partijen en dus ook niet of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klacht zal om die reden ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. M.W. Veldhuijsen en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 7 juni 2021