Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:192

Zaaknummer

21-287/A/NH

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht over de voormalige eigen advocaat. Verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 15 lid 1 door tegen klaagster op te treden. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Berisping en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

Van 16 augustus 2021

in de zaak 21-287/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 14 augustus 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 23 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/ds/1245888 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 juli 2021. Daarbij waren namens klaagster mevrouw B, de heer R en de heer Van der V en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster is een Coöperatieve Vereniging. Zij is in 1995 opgericht om een afgeschermde parkeerruimte voor auto’s te creëren onder een appartementencomplex.

2.3    In 2017/2018 heeft verweerder een lid van klaagster bijgestaan in een procedure tegen klaagster. Die procedure ging over het toewijzen van parkeerplaatsen. De rechtbank heeft de cliënt van verweerder in het ongelijk gesteld en hem veroordeeld in de proceskosten van klaagster.

2.4    Het bestuur van klaagster (hierna: het oude bestuur) is na de uitspraak van de rechtbank afgetreden en een nieuw bestuur (hierna: het tweede bestuur) is aangetreden. Het tweede bestuur heeft de door het in 2.3 genoemde lid gemaakte juridische kosten aan hem vergoed.

2.5    Op 29 april 2019 heeft verweerder klaagster een opdrachtbevestiging gestuurd.

2.6    Tijdens een algemene ledenvergadering hebben de leden van klaagster het tweede bestuur afgezet. Omdat de leden van het tweede bestuur zich niet wilden laten uitschrijven bij de Kamer van Koophandel hebben de leden van klaagster een kort geding aanhangig gemaakt tegen deze leden. Verweerder heeft hen  in dat kort geding bijgestaan.

2.7    Bij vonnis van 19 november 2019 heeft de voorzieningenrechter deze leden van het tweede bestuur  veroordeeld zich uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel.

2.8    Een derde bestuur heeft vervolgens met de algemene ledenvergadering besloten de bestuursleden van het tweede bestuur hun lidmaatschap te ontnemen. Verweerder heeft namens de twee bestuursleden van het tweede bestuur een verweerschrift geschreven naar aanleiding van het besluit van klaagster om hen uit het lidmaatschap te ontzetten.

2.9    Bij brief van 16 maart 2020 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“De advocaatkosten voor het voeren van verweer in het door u aangespannen kort geding hebben cliënten uit eigen rekening voldaan.”

2.10    Op 20 april 2020 heeft verweerder klaagster een factuur met urenspecificatie gestuurd d.d. 27 november 2019 voor werkzaamheden in de periode 10 januari 2019 tot en met 26 november 2019. De uren geschreven voor de bestuursleden van het tweede bestuur in verband met het kort geding zaten daarin besloten. 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zowel tegen als voor klaagster opgetreden.

b)    Verweerder heeft onjuiste informatie verschaft over de betaling van zijn declaratie.

c)    Verweerder heeft de statuten van klaagster niet in acht genomen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    De eerste vraag die moet worden beantwoord is of klaagster cliënte van verweerder is (geweest). Voor het kort geding, waarin hij voor klaagster is opgetreden, is hij opgetreden tegen klaagster voor een lid van klaagster.Uit het klachtdossier volgt verder dat verweerder – in opdracht van het nieuwe bestuur – is opgetreden voor klaagster in het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 19 november 2019. Verweerder heeft hiervoor aan klaagster gedeclareerd en de opdrachtbevestiging van 29 april 2019 is ook aan klaagster gericht. Klaagster is aldus de cliënte van verweerder geweest en niet, zoals verweerder aanvoert, slechts (de leden van) het tweede bestuur. Verweerder is na het kort geding waarin hij voor klaagster is opgetreden, opgetreden tegen klaagster voor de twee bestuursleden van het tweede bestuur.

5.2    Uitgangspunt is dat de advocaat in beginsel niet mag optreden tegen een voormalige cliënt. Dit uitgangspunt leidt slechts uitzondering indien (cumulatief) is voldaan aan de voorwaarden genoemd in gedragsregel 15 lid 3 of indien beide partijen overeenkomstig gedragsregel 15 lid 4 op grond van de hun verstrekte informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één partij tegen de andere partij. Van dat laatste is in dit geval geen sprake.

5.3    De eerste voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 houdt in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 alleen kan afwijken, indien de aan hem toe te vertrouwen belangen niet betreffen dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige cliënt werd bijgestaan, daar ook geen verband mee houden en een daarop uitlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is.

5.4    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft klaagster in november 2019 bijgestaan in een kort geding dat de leden van klaagster hadden aangespannen om tot uitschrijving van het tweede bestuur in de Kamer van Koophandel te komen. Vervolgens heeft verweerder de twee bestuursleden van het tweede bestuur bijgestaan tegen klaagster in verband met het besluit van klaagster om die twee leden uit het lidmaatschap van klaagster te ontzetten. Op zijn minst genomen is sprake van een terzake doend verband tussen de kwestie waarin verweerder klaagster heeft bijgestaan en de kwestie waarin hij tegen klaagster is opgetreden. Aan de eerste voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 is dan ook niet voldaan.

5.5    Nu reeds aan de eerste voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 niet is voldaan, kunnen de overige (cumulatieve) voorwaarden onbesproken blijven. Verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 15 lid 1 door tegen klaagster op te treden. Dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.6    Klaagster verwijt verweerder dat hij in zijn brief van 16 maart 2020 heeft geschreven dat de twee bestuursleden van het tweede bestuur de advocaatkosten van het kort geding uit eigen rekening hebben voldaan, terwijl dat niet zo is. Verweerder heeft erkend dat hij zich hierin heeft vergist. De raad is van oordeel dat deze vergissing van verweerder van onvoldoende gewicht is om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7    In klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerder dat hij de statuten van klaagster niet in acht heeft genomen.

5.8    De raad overweegt als volgt. De statuten van klaagster zijn in eerste instantie bedoeld voor de leden van klaagster. Die hebben zich daaraan te houden. Als leden dat niet doen of een andere uitleg aan die statuten geven, betekent dat niet dat zij geen rechtsbijstand van een advocaat zouden mogen hebben die hun standpunt verdedigt. Dat is wat verweerder heeft gedaan. Dat verweerder op voorhand een kennelijk onjuist standpunt heeft ingenomen over de uitleg van de statuten, is niet gebleken. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

5.9    In repliek heeft klaagster nog een beroep gedaan op gedragsregels 12, 5, 6 en 8. Voor zover klaagster heeft bedoeld hiermee haar klacht uit te breiden geldt dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder de hiervoor genoemde gedragsregels heeft overtreden.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door tegen klaagster op te treden. In zijn schriftelijke stukken noch op de zitting heeft verweerder er blijk van gegeven dat hij inziet dat zijn optreden eerst tegen klaagster, dan voor klaagster en vervolgens weer tegen klaagster tuchtrechtelijk gezien laakbaar is. Dat baart de raad zorgen. De raad is mede gelet hierop van oordeel dat in dit geval met niet minder dan met een berisping kan worden volstaan.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. D. Horeman en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 16 augustus 2021