Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-07-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:166
Zaaknummer
20-659
Inhoudsindicatie
Klacht over de eigen advocaat ongegrond. Niet is gebleken dat verweerster tekort is geschoten in haar dienstverlening aan klaagster.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 juli 2021
in de zaak 20-659/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 juli 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 1 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 209KNN105/985692 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 april 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is op 16 januari 2014 gescheiden. Bij echtscheidingsbeschikking van 26 november 2013 is aan klaagster partneralimentatie toegekend. Haar ex-partner heeft op 5 december 2016 bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) een verzoek ingediend strekkende - kort gezegd - tot nihilstelling van de partneralimentatie met ingang van de datum waarop klaagster in eigen levensonderhoud kon voorzien en terugbetaling door klaagster van de te veel betaalde partneralimentatie. Klaagster werd in deze procedure aanvankelijk bijgestaan door mr. H. die voor klaagster een verweerschrift heeft ingediend. Begin mei 2017, voordat de eerste zitting bij de rechtbank plaatsvond, heeft verweerster (op toevoegingsbasis) de zaak van mr. H. overgenomen.
2.3 Op respectievelijk 12 juni, 13 oktober en 27 oktober 2017 vonden zittingen bij de rechtbank plaats. Bij eindbeschikking van 6 februari 2018 heeft de rechtbank de partneralimentatie bepaald op nihil met ingang van de dag van die beschikking.
2.4 Verweerster heeft ten behoeve van klaagster op 30 april 2018 tegen de eindbeschikking van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof). Namens de ex-partner is verweer gevoerd waarbij is verzocht om de eindbeschikking van de rechtbank van 6 februari 2018 in stand te laten. Tevens is namens de ex-partner incidenteel appel ingesteld strekkende tot nihilstelling van de partneralimentatie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015.
2.5 Bij beschikking van 26 maart 2019 heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank van 6 februari 2018 vernietigd en, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 26 november 2013, de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2015 op nihil gesteld. Daarnaast heeft het Gerechtshof klaagster veroordeeld tot terugbetaling aan haar ex-partner van de door hem vanaf 1 januari 2015 aan klaagster betaalde partneralimentatie.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij:
a) in eerste aanleg steken heeft laten vallen waardoor klaagster die zaak heeft verloren.
b) klaagster slecht heeft geadviseerd omtrent het instellen van hoger beroep en klaagster slecht heeft bijgestaan tijdens het hoger beroep waardoor klaagster ook die zaak heeft verloren.
c) na de uitspraak van het hof klaagster in de kou liet staan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld omdat zij de belangen van klaagster in eerste aanleg, in hoger beroep en ook daarna zorgvuldig en correct heeft behartigd. Nimmer heeft klaagster richting haar aangegeven dat zij ontevreden was. Verweerster en klaagster hadden een goed contact en na de verloren rechtbankprocedure wilde klaagster dat verweerster ook het hoger beroep voor haar deed. Verweerster heeft veel tijd in de zaken geïnvesteerd, maar verweerster heeft een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting en klaagster wist heel goed dat zij de zaak ook kon verliezen.
4.3 Het al dan niet overleggen van stukken is in samenspraak met klaagster gebeurd. Verweerster is inderdaad haar pleitnotities vergeten, maar zij had de zaak goed voorbereid en kon het woord doen. De pleitnotities zijn later alsnog ingediend.
4.4 Het was klaagsters eigen beslissing om in hoger beroep te gaan. Verweerster heeft haar op de risico’s en kansen van een appel gewezen. De brief van de Rabobank is wel degelijk meegewogen door het hof.
4.5 Ook na de uitspraak van het hof heeft verweerster nog veel voor klaagster gedaan en hebben zij veelvuldig contact gehad. De door klaagster verzochte stukken zijn door de secretaresse aan klaagster gezonden.
5 BOORDELING
5.1 De raad hanteert hierbij als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a)
5.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij in de procedure bij de rechtbank steken heeft laten vallen waardoor klaagster die zaak heeft verloren. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klaagster onder meer naar voren gebracht dat verweerster bepaalde stukken niet wilde inbrengen, verweerster haar pleitnotities was vergeten en zij de zaak had verloren omdat verweerster onvoldoende kon aantonen.
5.4 Verweerster heeft uitgebreid en onderbouwd met stukken verweer gevoerd tegen dit klachtonderdeel. Mede gelet op dat verweer is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster (tuchtrechtelijk verwijtbare) steken heeft laten vallen in deze procedure. Dat verweerster haar pleitnotities was vergeten, is slordig, maar niet is gebleken dat dat van invloed is geweest op de uitkomt van de zaak. Met betrekking tot de uitkomst van de procedure overweegt de raad dat in een rechtsgeschil op basis van tegenstrijdige standpunten van partijen een beslissing wordt genomen, waarbij één van de partijen in het ongelijk wordt gesteld. Dat betekent echter niet automatisch dat de advocaat van de in het ongelijk gestelde partij fouten heeft gemaakt of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar slecht heeft geadviseerd over het instellen van het hoger beroep en haar slecht heeft bijgestaan in hoger beroep waardoor zij haar zaak heeft verloren. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klaagster naar voren gebracht dat zij niet in hoger beroep wilde, maar verweerster dit uitdrukkelijk wel adviseerde en tijdens de behandeling wederom steken heeft laten vallen, waaronder het te laat inbrengen van een belangrijke brief van de Rabobank, waardoor die brief niet bij het oordeel van het hof is betrokken.
5.6 Dit klachtonderdeel ziet op de behandeling van de zaak in hoger beroep. Verweerster heeft ook deze door klaagster genoemde punten gemotiveerd en onderbouwd met stukken betwist. Verweersters stelling dat zij klaagster wel degelijk heeft gewezen op de kansen en risico’s van een hoger beroep, wordt ondersteund door de zich in het dossier bevinden e-mailcorrespondentie tussen klaagster en verweerster. Voorts blijkt uit rechtsoverweging 5.10 van de beschikking van het hof dat de brief van de Rabobank is meegewogen door het hof. Dat het hof daaraan niet de gevolgen verbindt die klaagster wenst, maakt dat niet anders. De raad is van oordeel dat de feiten die klaagster aan dit verwijt ten grondslag legt, niet zijn komen vast te staan. Voorts geldt ook met betrekking tot dit klachtonderdeel dat de voor klaagster ongunstige uitkomst van de rechtszaak niet betekent dat verweerster fouten heeft gemaakt of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
5.7 Dit klachtonderdeel ziet op het handelen van verweerster na de uitspraak van het hof. Klaagster stelt dat verweerster haar na die uitspraak in de kou heeft laten staan en dat zij onwillig was om haar het dossier af te geven.
5.8 Verweerster heeft betoogd dat zij ook na de uitspraak in hoger beroep vele malen contact heeft gehad met klaagster, haar de diverse scenario’s heeft voorgelegd en haar heeft geadviseerd om zich tot een fiscaal deskundige te wenden. Gelet op de beperkte onderbouwing van dit verwijt en de gemotiveerde betwisting ervan door verweerster is niet gebleken dat verweerster klaagster na de uitspraak van het hof niet goed heeft bijgestaan. Met betrekking tot de afgifte van het dossier door verweerster stelt de raad vast dat klaagster op 15 juli 2019 aan verweerster heeft gevraagd om haar een aantal stukken terug te sturen. De secretaresse van verweerster heeft klaagster die stukken op 16 augustus 2019 gestuurd. De raad is van oordeel dat verweerster door deze stukken op deze termijn aan klaagster toe te zenden - mede gelet op de omstandigheid dat het verzoek was gedaan in de vakantie van verweerster - niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. M.J.J.M. van Roosmalen, E.H. de Vries, G.N. Paanakker en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 12 juli 2021