Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2021:191
Zaaknummer
21-150/A/A
Inhoudsindicatie
Gegrond verzet omdat de voorzitter in haar beslissing van een onjuiste maatstaf is uitgegaan. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 16 augustus 2021
in de zaak 21-150/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 29 maart 2021 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Op 7 november 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 11 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1276887/EJH/AvO van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 29 maart 2021 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 5 april 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 16 juli 2021 . Partijen zijn niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift . Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager aan de raad van 13 april 2021.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 In 1.3 van de beslissing van de voorzitter staat dat Twitter de reden van het overtreden van de regels bepaalt. Bij het rapporteren van de Tweet heeft verweerder de reden echter zelf moeten opgeven aan Twitter. Twitter oordeelt slechts of er al dan niet sprake is van het gerapporteerde.
2.3 Het Twitter-account dat verweerder gebruikte had een duidelijke verwijzing naar zijn hoedanigheid van advocaat. In de Twitter-bio van het account stond een link naar de persoonlijke pagina van verweerder op de website van het advocatenkantoor waar hij werkte. De Twitter-bio bevatte geen enkele disclaimer als ‘Tweets op persoonlijke titel’ of iets dergelijks. Verweerder maakte dan ook in zijn hoedanigheid van advocaat gebruik van Twitter. Daarnaast is verweerder een publiek figuur. Anders dan de voorzitter heeft geoordeeld valt de klacht om deze redenen dan ook wel onder het advocatentuchtrecht.
2.4 Anders dan de voorzitter kennelijk veronderstelt, ging klager er niet vanuit dat verweerder zijn privéadres aan hem bekend zou maken. Bovendien impliceert de voorzitter dat de inhoud van de tweet van klager letterlijk genomen zou moeten worden terwijl het een grap betrof. De voorzitter gaat er dus kennelijk vanuit dat het verzoek aan verweerder alsmede deze klachtprocedure slechts voorwendselen zouden zijn om alsnog privégegevens van verweerder te bemachtigen met het oogmerk deze publiek te maken. Dat is echter onjuist. Aangezien de voorzitter dit wel als uitgangspunt heeft genomen, is er sprake van partijdigheid en vooringenomenheid en is de klacht vanuit verkeerde uitgangspunten beoordeeld.
2.5 De voorzitter is er in overweging 4.5 van haar beslissing aan voorbij gegaan dat misbruik kan worden gemaakt van door Twitter geboden mogelijkheden, zoals het rapporteren van een tweet.
3 feiten
3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:
3.2 Klager is geen (voormalig) cliënt of (voormalig) wederpartij van verweerder. Hij kent de naam van verweerder uit de media.
3.3 Klager keurt het af dat verweerder bepaalde cliënten verdedigt, althans keurt gedrag van die cliënten af. Op Twitter heeft hij geplaatst dat [voornaam en achternaam van verweerder] wel eens wat smerige geheimen zou kunnen hebben en: “toch eens kijken of zijn telefoon en computer gehackt kunnen worden :)”. Verweerder heeft dit gerapporteerd aan Twitter.
3.4 Twitter heeft daarop het account van klager geschorst vanwege het overtreden van Twitter-regels, in het bijzonder die van: “Violating our rules against threatening to hack or expose another person’s personal information.”
3.5 Bij e-mail van 12 oktober 2020 heeft klager verweerder gevraagd of verweerder bij Twitter had gerapporteerd over een tweet van klager. Hij heeft verweerder daarbij verzocht om – indien dit het geval was – bij Twitter kenbaar te maken dat het rapport per abuis was ingediend en dat dus ook het account van klager per abuis was geschorst. Klager heeft verder vermeld dat zijn tweet een grap was en niet moest worden gezien als een serieus dreigement.
3.6 Bij e-mail van 7 november 2020, verzonden vanaf zijn kantooradres, heeft verweerder aan klager het volgende bericht:
“Uw mails blijven ongelezen en zullen behalve deze reactie onbeantwoord blijven. Ze worden ook niet op prijs gesteld en mocht u ermee doorgaan dan wordt overwogen aangifte te doen wegens stalking.”
3.7 Op 7 november 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
4 klacht
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft klager ten onrechte publiekelijk beschuldigd van het overtreden van Twitter-regels en zelfs van het plegen van een misdrijf en heeft hiermee de kernwaarde integriteit geschonden.
b) Verweerder streeft ten onrechte niet naar een minnelijke oplossing en overtreedt hiermee gedragsregel 5.
c) Verweerder heeft gedreigd met het doen van aangifte wegens stalking jegens klager en heeft ook hiermee de kernwaarde integriteit geschonden.
d) Verweerder heeft informatie verschaft waarvan hij weet dat die niet waar is, door te stellen dat hij de e-mails van klager niet leest, en heeft hiermee gedragsregel 8 overtreden.
5 BEOORDELING
5.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
5.2 In verzet heeft klager toegelicht dat het account dat verweerder op Twitter gebruikte “@advocaat[achternaam van verweerder]” was, dat in de Twitter-bio van dat account een link stond naar de persoonlijke pagina van verweerder op de website van het advocatenkantoor waar hij toen werkte en dat de Twitter-bio geen enkele disclaimer bevatte als “Tweets op persoonlijke titel” of iets dergelijks. Verweerder heeft dit niet weersproken. Gelet hierop is de raad van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen de door klager aan verweerder verweten gedragingen en verweerders praktijkuitoefening en dat de verweten gedragingen wel onder het advocatentuchtrecht vallen. De voorzitter is bij de beoordeling van de klacht aldus van een verkeerde maatstaf uitgegaan. Het verzet is dan ook gegrond. Dit betekent dat de raad de klacht inhoudelijk zal beoordelen.
Klachtonderdelen a) en b)
5.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij klager ten onrechte publiekelijk heeft beschuldigd van het overtreden van Twitter-regels en zelfs van het plegen van een misdrijf waarmee hij de kernwaarde integriteit heeft geschonden en dat hij ten onrechte niet streeft naar een minnelijke oplossing.
5.4 De raad overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, heeft verweerder slechts gebruik gemaakt van de door Twitter geboden mogelijkheid om bij Twitter te rapporteren over een tweet. Klager heeft niet onderbouwd dat verweerder misbruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid. Dat als gevolg van de melding voor derden zichtbaar is dat en waarom het Twitter-account van klager is geschorst is, is niet door verweerder besloten en uitgevoerd, maar door Twitter. Reeds hierom gaat ook het verwijt dat verweerder geen minnelijke regeling nastreeft niet op.
5.5 De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdelen a) en b) ongegrond zijn.
Klachtonderdeel c)
5.6 In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij heeft gedreigd met het doen van aangifte wegens stalking jegens klager, waarmee hij de kernwaarde integriteit heeft geschonden.
5.7 De raad overweegt als volgt. Vast staat dat klager en verweerder geen enkele relatie hebben tot elkaar. Het stond verweerder daarom vrij aan klager te berichten dat hij geen prijs stelt op e-mails van klager en dat, indien klager er mee door zou gaan, overwogen zou worden aangifte te doen van stalking. Dat verweerder deze reactie pas na herhaald aandringen aan klager heeft gestuurd, doet hieraan niet af. Verweerder was niet verplicht antwoord te geven op ongevraagde e-mails van klager. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.8 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij informatie heeft verschaft waarvan hij weet dat die niet waar is, door te stellen dat hij de e-mails van klager niet leest. Hiermee heeft hij gedragsregel 8 overtreden.
5.9 De raad overweegt als volgt. Of verweerder onjuiste informatie heeft verschaft omdat hij de e-mails van klager wel heeft gelezen, is van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn. Verweerders bedoeling met zijn e-mail van 7 november 2020 is duidelijk: hij zal verder niet reageren op berichten van klager. Dat staat verweerder vrij. Ook klachtonderdeel d) is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline :
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici , voorzitter, mrs. D. Horeman en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 augustus 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 16 augustus 2021