Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-08-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:153

Zaaknummer

21-699/DH/RO/W

Inhoudsindicatie

Wraking kennelijk ongegrond. Wrakingsverbod opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, zitting houdende te Amsterdam van 19 augustus 2021 in de zaak 21-699/DH/RO/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

 

verzoeker

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) zijn klachtzaken aanhangig onder nummers 21-128/DH/RO en 21-202/DH/RO met verzoeker als klager. Bij voorzittersbeslissingen van 26 mei 2021 (21-128) en 2 juni 2021 (21-202) zijn beide klachten kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen beide voorzittersbeslissingen verzet ingesteld. 

1.2    Partijen in 21-128 zijn bij brief van 9 juni 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak op 23 augustus 2021 om 14.30 uur. In de brief is meegedeeld dat de behandeling zal plaatsvinden via videoconferentie met gebruikmaking van Microsoft Teams.

1.3    Partijen in 21-202 zijn bij brief van 10 juni 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak op 23 augustus 2021 om 15 uur. In de brief is meegedeeld dat ook deze behandeling zal plaatsvinden via videoconferentie.

1.4    Verzoeker is meegedeeld dat mr. C.H. van Breevoort-de Bruin voorzitter is van de zitting 23 augustus 2021.

1.5    Op 23 juni 2021 heeft verzoeker mr. Göbbels, de voorzitter die de beslissing van 2 juni 2021 heeft genomen, gewraakt. Op 25 juni 2021 is aan verzoeker meegedeeld dat het wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen, omdat het is ingediend nadat de voorzittersbeslissing is uitgesproken.

1.6    Op 30 juni 2021 heeft verzoeker in reactie op de oproep van 10 juni 2021 in zaak 21-202 de zittingscombinatie gewraakt. Op 5 juli 2021 heeft de griffier verzoeker namens de voorzitter van de raad, mr. G.A.F.M. Wouters, meegedeeld dat het wrakingsverzoek niet behandeling zal worden genomen, bij gebreke van een (begrijpelijke) onderbouwing van het wrakingsverzoek.

1.7    Op 2 augustus 2021 heeft verzoeker in zaak 21-128 verzocht om een “mondelinge zitting”. Verzoeker heeft daaraan toegevoegd: “Via zoom en skype  is niet mogelijk . [verouderd  systeem ] Gsm verbinding  is  door  hoge  gebouwen  slecht.”.

1.8    Op 13 augustus 2021 heeft verzoeker ook in zaak 21-202 laten weten dat hij wenst dat de zaak op een reguliere zitting wordt behandeld.

1.9    De verzoeken van 2 en 13 augustus 2021 zijn voorgelegd aan de mr. Van Breevoort-de Bruin (hierna: de tuchtrechter).

1.10    Op 17 augustus 2021 heeft de griffier, namens de tuchtrechter, meegedeeld dat de verzoeken van verweerder in zaken 21-128 en 21-202 niet worden ingewilligd op de grond dat verzoeker met de raad communiceert via e-mail en dat dat betekent dat hij toegang heeft tot zowel het internet als een apparaat. Dat zijn de voorwaarden om te kunnen deelnemen aan een zitting via Microsoft Teams. De griffier heeft verzoeker voor de tweede maal aangeboden om de videoverbinding voor de zitting te testen.

1.11    In reactie op het in 1.10 bedoelde bericht van de griffier heeft verzoeker de tuchtrechter gewraakt.

1.12    De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking.

1.13    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de hiervoor genoemde stukken.

 

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2    Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.3    Verzoeker heeft het volgende aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:

“Klager (…) verzoek om Wraking voorzitter [rechter ] mr van Breevoort de Bruin, alsmede strafrecht vervolging  tegen uw voorzitter mr van Breevoort -de Bruin.

Wettelijke grondslag;

-    Schenden Gedragscode rechterlijke Macht  artikel 6.7 en 8  staatcourant 2013[31059]

-    Onrechtmatige  daad overheid. [ Burgerlijk Wetboek 6 artikel 162. ECL-NL-HR-2017-18  [ Bezwaar en Beroep WRB  rechtbank Groningen en Den Haag]

-    Lid geschillencommissie  Den Haag[  partijdig  ten gunste van  gedaagde  heer  Q.

-    Medeplichtig  Dood door schuld  (…) 01-09-2019  [ W/S  Artikel  307]

-    Samenspannen  artikel 96 Wetboek van Strafrecht

Ter voldoening Stelplicht  artikel  24  Rv   jo en 149 Rv eerste lid. Worden de volgende Proces stukken ingevoegd. Klager start  artikel  12 procedure  S/V  tegen uw voorzitter.”

2.4    De wrakingskamer overweegt dat het verzoek tot wraking, voor zover al begrijpelijk, geen concrete feiten en omstandigheden bevat als hierboven onder 2.2. bedoeld. Reeds om die reden dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen. 

2.5    Voor zover verzoeker bedoeld heeft de tuchtrechter te wraken op de grond dat zij het verzoek om de zaken 21-128 en 21-202 te behandelen op een reguliere zitting heeft afgewezen, geldt het volgende. De beslissing van de tuchtrechter om het verzoek af te wijzen is een procedurele beslissing. Een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor een wrakingsverzoek, tenzij de procedurele beslissing niet anders kan worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid van de tuchtrechter die de beslissing heeft gegeven. Van deze uitzondering is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De beslissing van de tuchtrechter om de behandeling van de zaken via videoconferentie door te laten gaan staat immers los van haar oordeel over de inhoudelijke kant van de zaak.

2.6    Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen lijden.

2.7    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

2.8    De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker met de indiening van de niet of onbegrijpelijk gemotiveerde wrakingsverzoeken de procesgang verstoort. De verzoeken moeten naar het oordeel van de wrakingskamer worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet meer in behandeling wordt genomen.

 

BESLISSING

De wrakingskamer:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;

- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen;

- deelt aan verzoeker mee dat, gelet op de uitkomst van deze wrakingsprocedure, zijn zaken mondeling zullen worden behandeld via een videoconferentie op 23 augustus 2021 om 14.30 uur (21-128) en 15.00 uur (21-202).

    

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2021.