Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-08-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2021:158
Zaaknummer
21-615/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht betreft gedeeltelijk een uitsluitend civiele kwestie en dat deel is daarom kennelijk ongegrond. Het andere deel van de klacht is gericht tegen verweerder in hoedanigheid van advocaat van de wederpartij en is ook kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 augustus 2021 (bij vervroeging) in de zaak 21-615/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: (…)
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 12 juli 2021 met kenmerk R 2021/49 edl/gh, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 11 mei 2020 heeft klaagster een offerte uitgebracht aan verweerder in verband met het leggen van conservatoir bewijsbeslag. In de offerte worden de werkzaamheden beschreven en geoffreerd voor een bedrag van € 2.109,-.
1.2 Verweerder heeft de offerte op 13 augustus 2020 ondertekend. Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
1.3 Op 13 augustus 2020 heeft verweerder, namens zijn cliënt, de rechtbank gevraagd om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir beslag.
1.4 De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verweerder afgewezen.
1.5 Op 29 oktober 2020 heeft klaagster aan verweerder een factuur gestuurd voor een bedrag van € 1.694,74 inclusief btw. Klaagster heeft haar werkzaamheden gespecificeerd.
1.6 Verweerder heeft klaagster laten weten dat geen bereidheid tot betaling van de factuur bestaat op de grond dat, zakelijk weergegeven, de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht toen nog geen overeenkomst tot stand was gekomen.
1.7 Op 13 april 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder betaalt de factuur niet.
b) Verweerder heeft tot 2 april 2021 en dus vijf maanden gewacht met reageren op, althans betwisten van de factuur.
2.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 Klager en verweerder verschillen van mening over verschuldigdheid van de factuur van 29 oktober 2020 van klaagster. De voorzitter is met de deken en verweerder van oordeel dat dit een uitsluitend civielrechtelijke aangelegenheid is. Het is dus aan de civiele rechter om daarover te oordelen en niet aan de tuchtrechter. Dit betekent dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel b)
4.2 In de context van de weigering om de factuur te betalen bekleedt verweerder naar het oordeel van de voorzitter de rol van advocaat van de wederpartij. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.3 Als onweersproken staat vast dat verweerder pas na vijf maanden aan klaagster kenbaar heeft gemaakt dat de factuur niet zal worden voldaan. Dit is lang, maar naar het oordeel van de voorzitter niet onbetamelijk lang. De voorzitter heeft hierbij in aanmerking genomen dat klaagster verweerder voor 2 april 2021 tot betaling had kunnen aanmanen en dat niet is gesteld of gebleken dat klaagster door de gang van zaken onevenredig in haar financiële of andere belangen is geschaad. Ook klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.4 De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en bij vervroeging uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021.