Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-03-2021
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2021:157
Zaaknummer
20-274
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 maart 2021
in de zaak 20-274/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 juli 2020 op de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z979810/FH/SD van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 27 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) bepaald dat de klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk is op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet en heeft de voorzitter de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 27 juli 2020 verzonden aan partijen.
1.4 Op 11 augustus 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 15 januari 2021. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager is niet verschenen.
1.6 Na deze zitting heeft klager de raad gewraakt. Bij beslissing van 22 maart 2021 heeft de wrakingskamer van de raad het wrakingsverzoek van klager afgewezen.
1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Tevens heeft de raad kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klager van 8 januari 2021 om 11:15 uur.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) ten onrechte is zijn klacht zonder zitting met een beslissing van de voorzitter afgedaan terwijl klager vooraf duidelijk te kennen heeft gegeven dat hij zijn klacht mondeling wilde toelichten;
b) ten onrechte heeft de voorzitter bepaald dat verweerder er destijds vanuit kon en mocht gaan dat de gegevens zoals hij die zou hebben gekregen van zijn cliënt en die deze van de politie had ontvangen, juist waren. Verweerder heeft bewust onwaarheden kenbaar gemaakt aan de rechtbank door geen melding te maken van de gewijzigde politiemutatie van juni 2015 maar uit te blijven gaan van de onjuiste verouderde politiemutatie uit 2014.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad stelt voorop dat een voorzitter op grond van artikelen 46g en 46j Advocatenwet onder meer kan besluiten dat een klacht niet-ontvankelijk is (wegens termijnoverschrijding) en een klacht kennelijk ongegrond is. In dergelijke gevallen kan worden volstaan worden met een gemotiveerde beslissing van de voorzitter zonder dat de wet vereist dat daarvoor eerst een zitting moet plaatsvinden. Na het doen van verzet tegen een voorzittersbeslissing worden partijen op grond van het tweede lid van artikel 46h Advocatenwet alsnog opgeroepen voor een zitting. In het onderhavige geval zijn partijen behoorlijk opgeroepen voor de zitting van de raad van 15 januari 2021. Dat klager niet op deze zitting voor behandeling van zijn verzet is verschenen, blijft dan ook voor zijn risico.
4.3 De raad is verder van oordeel dat de door klager aangevoerde inhoudelijke verzetgrond niet slaagt; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden deels kennelijk ongegrond bevonden en de klacht ook deels terecht op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk geacht.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. W.H. Kesler, M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 maart 2021